donderdag 24 mei 2007

Zij in Mij - Hoofdstuk 6

Maandagochtend bel ik Roza. In een achtminuten gesprekje krijg ik de beloofde informatie en de belofte dat ze mij nog een folder opstuurt. Kort, zakelijk, professioneel. Twintig minuten later krijg ik een sms-je. Verbaasd ben ik niet.
“Hey Bertho, excuses voor mijn zakelijke en mogelijk wat korte reactie. Je belde gelegen, maar heb op mijn werk niet altijd de ruimte om vrijuit te praten. Zodra ik in de gelegenheid ben bel ik je nog even om het gesprek op een fatsoenlijke manier af te maken, oké? Hartelijke groet, Roos”

Viereneenhalf uur later laat de display van mijn mobieltje zien dat zij mij belt. In de ruim zestig minuten die daarop volgen gaat het niet meer over mijn zoon, niet over haar werk, maar gaat het over haar en gaat het over mij.
Wat begon als een aangenaam, maar zakelijk gesprek in de kroeg, een daarop volgend kort telefoontje van mij loopt nu uit in een lang, prettig en intiem privé gesprek.
De volgende dag tussen half negen ’s ochtends en halfzeven ’s avonds volgen dan nog vijftien sms-jes heen en weer.

In de dagen daarna zijn de sms-jes zijn niet meer te tellen, het aantal belminuten niet bij te houden. Omdat we daar nog niet genoeg aan hebben gaan er duizenden woorden via de mail heen en weer.
Het wordt een vast onderdeel van de dag. Berichtjes van haar, berichtjes aan haar. We zien elkaar nog niet, maar er groeit iets van hechting. We leren in een heel korte tijd heel veel van elkaar. Ik zal en moet haar opnieuw ontmoeten.

“Hey Bertho, van je laatste twee heerlijke relativerende sms’jes van gisteren moest ik licht blozen (schaamte) en glimlachen. Ik geloof dat ik een beetje van slag was door onze nieuwe afspraak. De onmogelijke situatie waar ik in zit maakt mij erg ontvankelijk maar tegelijkertijd ook risico mijdend. Bovendien was ik gisteren na drie keer zeiknat te zijn geregend behoorlijk uit mijn hum. Maar je hebt mij er weer even op attent gemaakt dat een beetje humor en luchtigheid het leven een stuk aangenamer maakt. Ik ben nu onderweg naar je”

Bijna twee weken na onze eerste ontmoeting zien we elkaar weer. Ik sta ruim voor het afgesproken tijdstip in de hal van het station op haar te wachten. Ik ben zenuwachtig. Zal ik Roza wel herkennen. Hoe zal ze zijn, een mens van vlees en bloed achter alle woorden via sms, mail en telefoon? Ik hoor treinen binnenkomen. Maar nog niet die van haar. Dan denk ik dat haar trein het station binnen komt. Er komen veel mensen de perrontunnel uit. Zij is er niet bij. Heeft zij zich op het laatste moment bedacht en is ze naar de andere kant van het perron gelopen om daar alsnog de trein richting huis te nemen? Of was het toch nog niet haar trein die aankwam?
Een eeuwigheid later komt er weer een trein binnen. Dat moet hem zijn. Er staan nu opeens veel mensen in de hal te wachten. Het is buiten weer gaan regenen. De voor de regen schuilende mensen beletten mij het zicht op de mensen die zich van het perron naar de hal bewegen. Deze nieuwe groep sluit zich aan bij de al schuilende mensen. Angst bekruipt mij. Ik kan niet zien wie er aan komt lopen. Hoe ziet ze er uit? Herken ik haar nog wel? Opeens staat ze een meter voor me. Ik zie bij haar een aarzelende blik van herkenning. Dat moet ze bij mij ook gezien hebben. Mijn nervositeit neemt nog niet echt af. Zij haast je eerst de stationswinkel in voor sigaretten. Dan lopen we naar buiten, samen onder mijn paraplu.

Eindelijk voel ik de spanning in mij minder worden. Verdwijnen doet ze nog niet. Gezellig kletsend gaan we richting centrum. Zij kent de stad, ze heeft hier gestudeerd. Toch lijkt ze even niet te weten waar we zijn. We lopen een café in. Zij drinkt een rosé, ik mijn eeuwige espresso.
We lopen de paar honderd meter naar het restaurantje waar ik voor ons een tafeltje heb gereserveerd. Het regent nog steeds, maar het deert ons niet. In het restaurant is het gezellig vol, lekker warm. De zaak is aangekleed met frisse kleuren, kleine gekleurde objecten sieren de muren. Het voorste stuk, een drietal tafeltjes, is gelijkvloers. Dan gaat het vier treden omhoog. Langs de ene wand staat de bar, langs de andere wand staan achter elkaar een stuk of vijf tafels. Een tafeltje, de eerste op het hogere deel, staat apart. De rest staat aaneen geschoven. Tussen de rij tafels en de bar is een smal gangpad. Een echte pijpenla. We melden ons bij de dames aan de bar en krijgen het apart staande tafeltje toegewezen.

Voor onze alsmaar doorgaande gesprekken hebben we door deze tafelopstelling redelijk wat privacy. Zelf vind ik het niet erg als gehoord zou worden waarover wij het hebben. Doordat we niet direct mensen naast ons hebben zitten is het misschien wel makkelijker om ook over heel intieme zaken te spreken. Ik voel me nu helemaal op mijn gemak bij haar. De dame die ons de kaart bracht is al twee keer geweest om onze bestelling op te nemen. Twee keer hebben wij alleen nog maar tijd voor onszelf gehad. Net voordat zij voor de derde keer komt vragen of we al weten wat we willen eten, hebben we de kaart met ons tweeën kunnen bestuderen.
De dame is opgelucht dat we eindelijk tijd hebben voor het eten. Het blijkt dat de tafel over ruim een uur alweer gereserveerd is. Dat is schrikken. Ik zie het niet gebeuren met alles wat we elkaar te vertellen en te vragen hebben dat we met een uurtje weg zijn. Bovendien, waar gaan we dan daarna naartoe? Mijn huis is nog geen optie. Ook is het dan nog veel te vroeg om weer afscheid van elkaar te nemen. Wij overleggen met de dame, de dame overlegt met haar collega’s. Gelukkig mogen we de hele avond blijven zitten.

We drinken rosé, we zijn blij, lachen, praten. We genieten van elkaar en van ons voorgerecht. Als de lege bordjes uitgehaald zijn hebben we weer onverdeelde aandacht voor elkaar. De tafeltjes zijn vrij smal. Roza heeft een hand voor zich liggen. Net voor het midden van de tafel. Het is alsof ze die hand naar mij uitsteekt. Ik leg mijn handen op haar hand. Ze haalt haar andere hand erbij en geeft mij die ook. Een heerlijk gevoel stijgt via mijn handen en armen omhoog en neemt bezit van mij. Ik weet de onderwerpen niet meer, maar aan gespreksstof hebben we geen gebrek. Het hoofdgerecht stopt het strelen van elkaars handen. Na mijn vis en haar pastei is er weer ruimte op de tafel voor onze in elkaar verstrengelde handen. We nemen nog een koffie en maken ons klaar voor vertrek. Roos rekent af.

De armen om elkaar lopen we onder de paraplu terug naar het station. We zijn vroeg. We omhelzen elkaar op het perron. Voorzichtig zoenen we, heel decent. Haar trein vertrekt pas over twintig minuten. Het is een lang afscheid. Als anderen op ons gelet hebben, in het restaurant, de weg terug naar het station, of op het perron, dan moeten zij wel gedacht hebben dat ze een hevig verliefd stel zagen.
Roos spreekt, aarzelend, net voor de trein binnen rolt, haar gevoelens voor mij uit:
“Ik vond het een fijne avond, ik mag je graag, ik waardeer je als goede vriend, maar…”
Ik vermoed al wat zij wil gaan zeggen. Ze kijkt mij onderzoekend aan.
“Maar…”, probeer ik haar te helpen haar zin af te maken.
“Maar, nou ja, ik ben niet, niet verliefd.”
“Ik wel.” reageer ik spontaan. Lachend vervolg ik “ik mag je, ik waardeer je en ik voel die heerlijke vlinders.

Nog een omhelzing, nog een aarzelende kus van haar kant en ze stapt in. De trein, met haar, vertrekt. Nog een laatste zwaai. Ik loop naar huis en ben het met die anderen helemaal eens. Of zij het er niet mee eens is? Het deert mij niet.

Amper thuis trilt mijn mobieltje. Een berichtje van Roza:
“Hey lieverd, ik heb een heerlijke avond met je gehad en had nog uren kunnen doorgaan, maar helaas! Mijn dank hiervoor! Lieve Bertho, ik wil je echt graag blijven zien, hoop echt dat dit wederzijds is na vanavond (en dat je hier morgen nog zo over denkt), maar als je dit niet wil, heb ik hier alle begrip voor. Hoe dan ook, je bent en blijft voor mij een hele bijzondere, dierbare vriend! liefs x ”


De sms’jes en de mails stoppen hierna niet. In tegendeel. De mails van haar kant lijken zelfs intenser te worden.
“Lieve Bertho, jij die niet geclaimd wil worden en nu naar adem snakt! Weet eigenlijk niet zo goed wat ik moet zeggen, ben nog steeds sprakeloos (maar dat ken je intussen van me). Zou willen dat het anders was, dat we beiden naar adem snakken of juist beiden niet! Maar de situatie is op dit moment zoals die is. Ik weet niet wat de toekomst gaat brengen en hoe het balletje nog zal rollen, maar wat ik wel weet is dat ik het heel jammer zou vinden als onze speciale vriendschap hierdoor zou eindigen. Lieve dierbare vriend, ik hoop dat we er samen uitkomen en dat ik je snel weer spreek/zie, maar als je dit niet kan/wil omdat je voor nu wat ruimte nodig hebt, dan heb ik er begrip voor, gewoon tegen me zeggen oké?

Twijfels slingeren mij heen en weer. Mijn verstand fluistert mij in te stoppen. Mijn hart zegt me het vuurtje smeulende te houden. Ik weet niet wat te doen. Wat als Roza echt ontbrandt, mijn vuur aanwakkert, maar Roos haar eigen vlammen vervolgens weer laat doven? Wat zal er dan met mij gebeuren? Val ik terug naar een diepe winter in mijzelf?

Ze belt me. Er volgt een lang telefonisch samenzijn. We zouden nu het liefst bij elkaar willen zijn. De zon schijnt opeens fel naar binnen, de verstilde figuren om mij heen komen tot leven. Alles beweegt zich in een helder schijnsel. Een rust daalt over mij neer, ik word warm van binnen. Heel kalm en rustig zeg ik:
“Ik hou van jou.”
Ik hoor haar naar adem snakken. Het doet wat met haar dit van mij te horen. Ze aarzelt, ze weet het niet. Bijna fluisterend vertrouwt zij mij toe dat ik haar dierbaar ben, heel speciaal voor haar. Maar verliefd? Van mij houden?

Morgen vertrekt Roos. Ze komt pas over tien dagen weer terug.

Haar huwelijk, haar loyaliteit aan haar partner, al twaalf jaar samen. Keuzes maken, kan ze al kiezen? Zij heeft in feite een jaar geleden al gekozen. Maar de angst het nu deze keer definitief te laten worden overwint. Al langer gaat het niet goed tussen haar en hem. Zijn wil vader te willen worden, haar thuis te zien als opvoeder en verzorger, zijn carrière voorrang te geven, is te sterk. Voor haar wens om naast opvoeden en verzorgen ook maatschappelijk actief te blijven is geen ruimte. Roos wil niet gevangen worden in dit haar vermalende gezinssysteem. Roza wil hieruit breken, maar ze doet het niet. Ze heeft haar seksuele uitstapjes, ze heeft haar affaires. Het bedreigt haar huwelijk, maar zolang Roza haar geheimen meevoert, wordt ze niet gedwongen tot echte keuzes.

Alles in mij, ik voel het overal, zegt mij dat Roos kiest, maar zij haar keuze nog niet wil zien. Het wordt mij te veel. Ik heb angst hieraan onder door te gaan. Déjà vu; aantrekken en afstoten, kiezen maar geen keuzes. Ik wil dit niet. Ik wil weten waar ik aan toe ben. Ben ik er zelf aan toe? We spreken af in de tijd dat ze op vakantie is geen contact met elkaar te hebben. Ik denk dat dit haar, maar vooral ook mij, de afstand biedt om ons te bezinnen. We spreken af dat ze over anderhalve week weer naar mij toekomt. Tot die tijd stilte.
Vijf dagen lang lukt het mij me te houden aan de afspraak geen contact te hebben. De zesde dag bezwijk ik. Ik houd mijn mobieltje in mijn handen, maar durf toch niet goed haar te sms’en.
Aan het einde van de ochtend stuur ik haar dan eindelijk een bericht. Pas ’s avonds laat reageert ze. Maar ik hoor steeds mijn telefoon niet. Roos doet meerdere pogingen mij te bellen. Bijna een uur na haar eerste poging zie ik de gemiste oproepen. Ik voel warmte, maar ook aarzeling direct te reageren. Ik bel haar. Ze klinkt heel dichtbij, helemaal om mij heen. Ik herinner mij niet meer waarover wij gesproken hebben. Ik ga direct slapen. De volgende morgen, onmiddellijk na het wakker worden, denk ik aan haar. De gedachte haar los te moeten gaan laten geeft mij rust, maar stelt mij nog niet tevreden.

Iets trekt heel hard aan mij om, nu al de derde vrijdagavond op rij, weer naar De Boze Fee te gaan. Wat heeft dit met haar te maken? Drie vrijdagen geleden hebben wij elkaar daar voor het eerst ontmoet. Ik bel een paar vrienden en spreek af rond een uurtje of elf. Na deze gesprekjes zet ik mijn telefoon helemaal uit. Vanavond ga ik zonder haar plezier maken. Ik neem me voor deze avond, en wie weet deze nacht, gewoon op me af te laten komen.

Ik zie een nieuw gezicht in ons gezelschap. Ik word aan haar voorgesteld. Ze heet Suzanne. Suzanne? Beelden uit Chablan. Suzanne en ik zijn in no time aan de klets met elkaar. We filosoferen over de mensheid in deze wereld. Ik stoei een beetje met haar uitspraken. Wil niet alles zo serieus nemen. Soms, ook al ben ik het met haar eens, ga ik lekker tegen haar in. Hoewel ik vandaag nog met mijzelf heb afgesproken niet meer voor kortstondige flirts te willen gaan, merk ik dat ik haar aantrekkelijkheid taxeer.

Het loopt tegen twaalven. Ik voel mij ineens geroepen mijn telefoon weer in te schakelen. Ik zie dat Roos mij kort daarvoor gebeld heeft. Ze heeft geen bericht ingesproken, wel een sms’je gestuurd. Ze zegt hierin mij nu deze avond nog te willen spreken, iets belangrijks. Ik sms haar terug:
“Hey Roosje, sorry kan niet bellen, zit in de kroeg met vrienden. Bel of sms je morgen. Big hug, Bertho”
Enerzijds doet het me goed dat ze contact met me wil, aan de andere kant heb ik nu even geen zin meer. Een kwartier later ontvang ik weer een berichtje van haar.
“Je moet mij echt spreken!!!”
Met uitroeptekens. Ik moet haar spreken, niet zij mij. Ik reageer nog steeds niet terug.
Thijmen komt nu ook binnen, terug van een hapje eten. Nieuwe glazen bier worden op tafel gezet. Ik neem een slok. Dan voel ik mijn mobieltje trillen door het dikke leer van mijn jas. Ik open haar sms’je.
Ik zie alleen maar het woord ‘verontrust!!!!’, nu met vier uitroeptekens!
“Jongens, ik moet nu bellen” en ik ren naar buiten.

Roos klinkt verward. Praat over het voelen van een zuivere, onvoorwaardelijke en onbaatzuchtige liefde. Een gevoel dat zij nooit eerder heeft gekend. Ze zegt er angst voor te hebben. Aan welke schijnzekerheid probeert zij zich vast te houden? Maar ik vraag het Roos niet Of zij geeft zich nu eindelijk over aan zichzelf en aan mij, ze verklaart mij haar liefde, of… Of? Ik weet het niet. Ik sta buiten, ik heb het ijskoud, wil weer naar binnen, terug naar mijn vrienden aan wie ik wel weet wat ik aan ze heb.’s

Nachts stuur ik haar nog een sms’je:
”Ik heb je lief.”
Het maakt mij niet uit als dit smsje Roosje uit haar slaap rukt. Roosje doet maar wat ze ermee denkt te moeten doen.

De volgende dag belt ze mij. Ze vertelt weer over haar gevoelens over liefde. Dit is wat ze wil. De manier waarop ze erover praat maakt mij onzeker. Wat heeft dit alles met mij van doen? Roos zegt het niet te weten om daar even later op te laten volgen: “Niets.”
We spreken af voor dinsdag.
Eindelijk zien we elkaar weer..

Ik voel me blij, maar ben ook onzeker. Is het werkelijk echt? Ook wel angst voor wat er komen gaat. Heel diep van binnen voel ik een grote liefde. Zij schreeuwt erom naar buiten te mogen komen. Zal ik het toelaten dat zij mijn blokkades overwint. Wil ik mij er voor open stellen. Heb ik de kracht deze liefde onoverwinnelijk te laten zijn. Laat ik het toe dat haar zonnestralen de winter in mij voorgoed verdrijven? Als ik het wil, begint er een nieuwe lente, een nieuwe zomer, krijg ik vleugels en laat ik mij op mijn reis door haar vergezellen. Tropische stormen zullen mij opnieuw meevoeren: hitte, verkoeling, het begin van een nieuw leven. Leven! Ik voel een onbeschrijfelijke behoefte om door de bossen van Chablan te dwalen.

Ik zie mij langs het oude huis van Judith en Joris lopen, langs het vroegere gastenverblijf waar Timo en ik met een dolle en dwaze gekheid de binnenmuren hebben gesloopt, langs het huis waar Luppo en Anna woonden. Waar zijn zij nu? Langs het atelier, langs de schuren en het veldje met de kippen. Ik loop het pad op. Het lijkt meer zweven. De zon schijnt, stralend weer, de bomen groen, de vogels fluiten. Ik zing mee. Vlinders fladderen voor mij uit.
Ik loop verder, ga links met de bocht mee naar beneden. Niet rechts omhoog naar de bron. Nog niet. Ik zweef nu echt. Ik denk nergens aan. Hoewel het nu bijna drie jaar gelden is zie ik het pad, de bomen en struiken om mij heen zoals zij toen waren: het door ons begaanbaar gemaakte pad naar het open veld. Halverwege kan ik links omhoog om dan weer met een grote boog aan de achterkant van het chateau bij onze tuin, onze woonkamer, bij het zwembad uit te komen. Vanaf daar zou ik dan mijn weg kunnen vervolgen over het ook door ons aangelegde filosofenpad. Maar ik heb geen zin om nu anderen te ontmoeten, ik heb geen zin in denken, dus loop ik verder over het open veld. Alleen met mijzelf, alleen met deze kracht in mij.
Ik kom bij de weg, sla rechtsaf. Zonder moeite, als vanzelf zie ik het paadje omhoog naar een van de grotten van Chablan. Ik neem binnen een kijkje. Ik voel geen behoefte om me hierbinnen terug te trekken. Ik ga er weer uit, loop de weg terug en sla weer af, ga Chablan weer binnen. Aan het eind van het open veld ga ik iets naar links tot ik bij het beekje kom. Langs de bedding loop ik omhoog. Ik struikel af en toe over stenen, zonder mij pijn te doen. Het laatste stukje gaat stijl omhoog. Dan weet ik dat ik er bijna ben.

Ik voel een sensatie. Nog een paar meters. Ik zie bovenop de heuvel de boom die haar takken boven het waterbekken uitstrekt. Ik sta nu naast de boom en kijk uit over de open plek. Ik huil. Tranen van geluk, tranen van ontroering. De zon geeft de plek haar warme licht, zacht gefilterd door de bladeren. Een sprookje. Ik zie bosnimfen, engelen en elfjes. Ik los op in het geheel. Ik weet niet hoe lang ik hier gestaan heb. Langzaam lijk ik weer wakker te worden. Maar de tover blijft. Lieflijke figuren wenken mij naar de bron in de bergwand. Ik krijg een zilveren beker aangereikt. Ik drink en drink het klare water. Dan zie ik haar op het bankje. Ik kom naar haar toe, ze lacht naar mij. Ik zet me naast Roza neer. We smelten samen, samen één.

Verliefd, liefde, houden van, liefhebben. We lopen samen terug naar het château. We gaan het torenhuis in. We ontdoen elkaar van onze kleren. In alle naaktheid staan we tegenover elkaar. We kijken elkaar aan. Ik druk haar, zij drukt mij, wij drukken elkaar stevig maar zacht tegen elkaar aan. Langzaam laten we ons, elkaar nog steeds omstrengelend, zakken op de vloer. We kussen elkaar, strelen elkaar. Ik druk mijn handen in haar billen. Roos legt een hand tussen mijn benen. Met haar andere hand op mijn rug trekt ze mij tegen haar aan. Ik voel haar borsten tegen mij aangedrukt. Ondanks haar stevige omhelzing, haar spelende hand tussen mijn benen, lukt het mij naar beneden te glijden. Een voor een neem ik haar harde tepels in mijn mond. Roos laat me nu los, ze geeft zich aan mij over, haar armen langs haar hoofd omhoog, haar ogen gesloten. Ze spreidt haar benen. Ik kus haar, ik lik haar overal. Roosje smeekt me bij haar binnen te komen. Maar ik wil nog niet. Roos maakt zich los van mij, duwt mij op m’n rug. Haar blauwe ogen kijken mij vol met liefde aan. Ik vind haar mooi. Ze gaat op mij zitten. Ik glij bij haar naar binnen. Roos duwt in cadans haar onderbuik over de mijne, steeds sneller. Samen komen we en komen we.

Als zij volgende week bij mij komt, wil ik dat zij blijft.