vrijdag 16 maart 2007

Zij in Mij - Hoofdstuk 1 - eerste deel

Op een stille plek accepteer ik dat zij voorbij gaat.
Een gewijde deur, voor mij gesloten, geen stap er achter.
Een heilig mysterie brengt een niet te omsluiten verdriet teweeg.

Mijn hart stroomt over, gevoelens van pijn achterlatend.
Ik weet hoe het leven leeft. Ik weet dat energie nooit uitsterft,
noch afneemt. Ik weet dat de geest doorgaat, zijn weg vervolgt.
Ook al weet ik al deze dingen diep van binnen in mijzelf,
mijn hart breekt, mijn hart doet pijn. De kostbare schat,
in haar ogen verborgen, zal ik nooit meer zien.
Ook al doe ik nog zo mijn best.
Geen kans meer haar wereld in haar ogenblauw te ontdekken.


Hoofdstuk 1

Voor de wekker aan de beurt is ben ik al wakker, nog geen half zeven. De ochtendnevel trekt op, vogels starten hun ochtend serenade. Ik zet een cd op, zachtjes, ik wil niemand wakker maken. Even later loop ik mijn zolderkamer uit, de gammele wenteltrap af. Een verdieping lager, links en rechts langs een lange gang, zijn de gastenkamers. Grote, weelderige ruimtes. Hier zijn ook de douches. Het laatste restje slaap spoel ik van mij af en ik kleed mij aan.
Vandaag gaan we het bos in, naar de bron. Ik besluit mijn weg naar buiten niet door het château te nemen. Ik ga buiten om, de roestige brandtrap af. Ik kijk om me heen. Geniet nu al van de mooie dag die komen gaat. Ik steek dwars het gazon van de binnenplaats over, kort mijn blik omhoog gewend naar de torenkamer. Timo en Myrthe, gisteravond zijn ze vertrokken, adressen en goede herinneringen achterlatend. Ik ben weer verbaasd over de afwezigheid van jaloezie.
Links van me ligt het zwembad, nog geen zin. Vanavond na gedane arbeid laat ik het warme water mijn pijnlijke spieren masseren. Ik ga de volgende trap af naar beneden. Over de afbrok­kelende kasteelmuren neem ik opnieuw het vergezicht in mij op. Door onze tuin loop ik naar onze woonkamer. Ik ben de eerste. Binnen is het dankzij de dikke muren heerlijk koel. Heb nu geen zin om de ontbijttafel buiten te dekken. Ik ga binnen aan de slag. Ik haal het brood uit de bakmachines, zet liters koffie en thee, zet de borden en bekers op de lange eettafel en verplaats de inhoud van de koelkast naar de tafel.

Langzamerhand komt iedereen binnen. Fijne mensen, ieder zo met z’n eigen verhaal. Ik heb ze allemaal even lief. Als laatste komt Klaas, slaperig om zich heen kijkend, een nauwelijks verstaanbaar goedemorgen mompelend. Sommigen zitten woordeloos hun ontbijt naar binnen te werken, anderen doen voorzichtige pogingen een gesprek te beginnen. Klaas is stil. Alles is stil na het vertrek van Timo.
Elk ontbijt, elke lunch, elk diner zal anders zijn.
Sommigen kijken mij aan:
“Bertho, breng eens leven in de brouwerij.”
Anderen bekijken mij met:
“Fijn zo, kunnen we rustig de nieuwe dag op ons in laten werken.”
Ik zelf? Ik weet het niet. Laat het maar een dag van bezinning worden, geen clownesk gedrag. In Frankrijk besef je pas echt dat afscheid nemen een beetje doodgaan is.

Op een stille plek sta ik op en ik kijk in het gezicht van droefheid. Eerst zal ik moeten treuren alvorens mijn hart weer geneest. Ik voel de misère in elke ademtocht. Alles in mij begrijpt dat zij niet meer terug komt. Ook al zie ik haar weer, je zult een ander zijn. Het weten dat energie niet uitsterft, dat de geest maar doorgaat, dat houdt mij ook nu overeind.
Het ontbijt loopt ten einde. We ruimen af. Luppo en Anna komen binnen, even daarna gevolgd door Judith. We missen Joris. Hij is de laatste tijd vaker afwezig; depressief in de zomer. Luppo start de ochtendvergadering; taken worden verdeeld, klussen van gisteren moeten worden afgemaakt, nieuwe klussen worden doorgenomen.
Mijn klus met Timo zit er op. Met Luppo hadden Klaas en ik al besproken dat wij in het bos de bron van zijn meters dikke modderlaag wilden ontdoen. Zwaar fysiek werk, maar ik heb er zin in. Klaas is nog steeds niet erg spraakzaam. Rust. Samen hardwerken, geen geouwehoer. Waarom hebben we voor deze klus gekozen?
Eigenlijk had ik de klus met Timo willen doen. Samen met hem opzoek naar de maagdelijke bosnimfen, badend en minnekozend in de eeuwenoude bron onder het groene bladerdek, verlicht door een enkele zonnestraal. Wij zouden ons laten verleiden, en onze eigen handen met het klare water in onschuld wassen.
Dit was het tafereel zoals Timo en ik dat voor ons zagen. Met Klaas zal het gewoon het weg­scheppen worden van tonnen modder uit een natuurstenen waterreservoir en het weer zicht­baar maken van de opening in de bergwand, waarachter de bron ontspringt. Geen romantiek, geen fantasie vandaag. Zwoegen en zweten.

We vullen de waterflessen, pakken een kruiwagen en zoeken onze gereedschappen bij elkaar: een paar schoppen, een houweel, hakmessen en een hark. Het bos aanharken?
Met Timo zou dit tot een hilarische discussie geleid hebben. Zwijgend gaan Klaas en ik op weg. We slaan het bospad in. Na een kilometer stopt Klaas. Tijd voor een shagje, zijn eerste vandaag. Ik neem een slok water. Het wordt bloedheet. De plek rond de bron is deels open, we zullen er weinig schaduw hebben. We gaan verder over het kronkelend pad, dan weer een stukje omhoog, dan weer omlaag. Waar het pad met een scherpe bocht links omlaag gaat moeten wij rechts een paadje omhoog. We banen ons een weg tussen struiken en overhangende takken. De kapmessen komen hier goed van pas.
Dan, toch nog vrij plotseling, komen wij bij de openplek. Linksachter is de bak met modder, rechtvoor ons bevindt zich de bron in een stenen wand, rechtsachter schuin omhoog lopend een pad naar het domein van de buurman. Het pad verdwijnt achter de vijf meter hoge rotswand De bron bevindt zich nagenoeg op de grens tussen de twee landerijen. Zou dit vroeger tot burenruzies hebben geleid? We zien een oud bankje staan en slepen het geval naar een beschaduwde plek.

We zetten ons op het bankje en houden ieder in stilte onze eigen ochtendvergadering. Hoe gaan we deze klus aanpakken? Zwijgend staan we allebei tegelijker tijd op en lopen naar de modderbak. Vanuit de bergwand loopt een soort geul naar de bak. Hartje zomer, al weken heeft het niet geregend. Toch zoekt een iel waterstroompje zijn weg door de modder, langs stenen, naar de bak en verdwijnt daar in de blubber. Aan het ene einde van de bak loopt de grond wat omhoog. We vermoeden dat daar ergens een opening moet zitten waardoor het water verder kan. Daarachter zien we de droge bedding van een beekje.
Ik doorbreek de stilte: “Waar beginnen we? Waar laten we de modder? Het is een idyllisch plekje, dus die blubber moet ergens heen zonder de idylle te verstoren.”
De bak is vier meter breed, bijna twaalf meter lang. “Heb je enig idee hoe diep die bak is?”, stel ik opnieuw een vraag.”
Nu krijg ik wel antwoord: “De diepte? Ik heb geen idee.”
“Hoeveel kruiwagens modder gaat dit worden?”
“Veel.”

Klaas is geen grote prater. Hij is er nu ongeveer een week. Aardige vent wel, maar ik krijg geen hoogte van hem. Wat beweegt hem? Hoe is hij hier terecht gekomen? De vele gesprekken die we uiteindelijk hebben gevoerd, de monologen die we hebben afgestoken, maakt dat we vier dagen aan het ploeteren zijn geweest. Was Klaas de zwijgzame Klaas gebleven, dan was de klus soepeltjes in drie dagen geklaard.

“Ja veel, dat kun je wel zeggen. Maar waar gaan we met de modder naar toe? Zonde van dit mooie plekje om die blubber maar zo om ons heen te gooien.”
“Links daar naast de bak”, is de door mij niet meer verwachte reactie. Klaas wijst de plek aan: een paar meter links van de droge bedding. “We storten de modder daar het dal in. Het is maar een metertje of vijf lopen en dan ziet niemand er meer wat van.”
Zo veel woorden achter elkaar, ik ben er verbaasd over.

Na een uurtje scheppen en kruien nemen we pauze. We zitten met een shagje op de lip op het bankje voor ons uit te staren. Als mijn shagje op is, doorbreek ik de stilte. Zowaar vol aandacht en met een grijns op zijn gezicht hoort hij mijn verhaal aan over mijn ontdekkingen met Timo hier op Chablan. Klaas vindt Timo een rare snuiter. Te druk. Wel luistert Klaas gewillig naar onze fantasie over badende bosnimfen. Het ontlokt hem zelfs de opmerkingen dat wij mannen altijd weer verleid worden door vrouwen. Hij vindt dat maar niks.
“Je wordt ook zo weer gedumpt, Bertho!”
Heb ik hier zin in? Desondanks reageer ik nogal plompverloren:
“Ben jij daarom hier?” “Ja, eh nee, toch wel. Eigenlijk om alles.”
Hij staat op en loopt naar de modderbak. Weg het idee van minnekozende nimfen.
“Alles?” probeer ik.
“Ja, alles.”
“En als er nu een bosnimf uit de modder opstijgt en jou wel ziet zitten?” vervolg ik tegen beter weten in.
“Ik duw haar terug onder de modder,” klinkt het mat.



2 opmerkingen:

Anoniem zei

Robert, eindelijk. Goed dat je de durf gevonden hebt met je boek naar buiten te komen. Ik kan niet wachten tot het in de winkels ligt. Ik wacht met smart op het tweede deel van je eerste hoofdstuk.
Aai over je bol van Anneloes

Unknown zei

Roberto, echt helemaal goed van je dat je het op deze site hebt gepubliceerd! Eng? Tuurlijk. Spannend? Echt wel! Maar so what als het verhaal misschien niet iedereen aanspreekt?! Zoals ik gister al zei, ik zit er al in, heb allemaal vragen en ben ontzettend benieuwd naar het vervolg! Liefs, Heik