vrijdag 30 maart 2007

Zij in Mij - Hoofdstuk 4

DEEL 2


HITTE
VERKOELING
GEBORGENHEID


Ik zie jullie beiden naar binnen komen. Jouw vriendin
enthousiast reagerend naar de haar bekende. Jij zit er
wat stilletjes bij, in dat hoekje. Jij bent met andere
dingen bezig. Zij is degene die de aandacht trekt. Haar
decolleté speelt daarbij ook zeker een rol.
Ik zie jou ook slechts vanuit mijn ooghoeken. Wie heeft
wie voor het eerst aangesproken? Dat weet ik niet meer.
Wel herinner ik mij jullie stoelendans, waardoor je naast
mij kwam te zitten. Beiden zwijgzaam.

Leuk om met jou op de dansvloer te staan. Voor de rest
vond ik het daar verschrikkelijk. Ik ben blij dat we weer
terug gaan naar waar we vandaan kwamen.

Wat hebben we toen staan kletsen, jouw prachtige stem,
iets in je ogen en je mooie kleine neusje. Daaromheen een
mysterieuze nevel. Ik vond je aantrekkelijk, maar dat was
het dan ook wel. Jij geeft mij jouw privé nummer voor een
zakelijk doel. Maar ook dat was het dan wel. Ik stuur je
een sms-je. Maar dat was het dan ook wel. Krijg later een
sms-je van je terug. Maar ook dat was het dan wel.

Tot jij mij belde. Daarna vele sms-jes, telefoontjes, mails.
Een nieuwe ontmoeting volgde.


Hoofdstuk 4

Ik had haar graag met mijn mooie woonplaats laten kennismaken, haar hier in de stad willen introduceren.
Ze zei nieuwsgierig te zijn naar wat ik er allemaal beleef, wie mijn vrienden zijn. Ze zal de stad en iedereen niet meer ‘live’ leren kennen. Ze was benieuwd naar mijn levensverhaal, naar mijn toekomstdromen. Het verhaal, mijn zinnen, de woorden kan ik niet meer met haar bespreken. Haar telefoon gaat niet meer over. Ik kon nog niet stoppen met deze gesprekken. Ik ben doorgegaan met praten, hardop in mijzelf. Mijn zinnen en woorden schrijf ik op papier. Ik zal het verhaal naar daarginds, naar haar opsturen. Zal mij dit mijn rust teruggeven? Heeft zij haar rust gevonden? Nu is het voor mij nog een grote draaikolk, een tropische storm die mij overal heen smijt.

In de tropen gaat de storm altijd voor de regen uit. Je zit buiten, geniet van wat er gebeurt, geniet van de mensen om je heen, je babbelt wat, je drinkt een colaatje, flesjes water staan op het tafeltje naast je. Het is absoluut windstil. En dan opeens zie je de lucht in de verte, kilometers verderop, gitzwart worden. Hier waar je bent is het licht heel bijzonder: intens, alle kleuren tegelijk, goud, purper, het zand van de weg hel rood, het verdorde gras om je heen wordt weer groen. Je weet het. Het gaat gebeuren. Een vreemde, enigszins opgewonden sensatie maakt zich meester over iedereen. Je kijkt nog eens naar die in en in zwarte lucht in de verte, je schat de afstand.
"Jongens, nog een minuut of tien, twaalf, een kwartier misschien, laten we opschieten".
De stoelen worden binnen gezet. Losse spullen om je heen ruim je op, ramen zet je vast. Laat maar komen. De wind zwelt aan. De gitzwarte lucht komt steeds dichterbij, het licht verandert met de minuut. En dan, toch nog heel plotseling, water: pijpenstelen, bakken, stortdouches. De storm, het water, de verkoeling, alles is zo overweldigend. Mensen lachen, houden elkaar vast. Heerlijk. Even later babbel je weer, drink je je colaatje, een zwart-wit stelletje zoent elkaar teder en ik denk aan mijn afspraak over een uurtje, vijftien kilometer verderop over een straks onbegaanbare weg het binnenland in. Jammer dan, ik trakteer op ijsjes, pak mijn celphone, wil afbellen, slechts een zoemend geluid aan mijn oor. Elektriciteit valt uit, gesputter en dan gebrom van noodgeneratoren om me heen. Ik geniet, ik lach.
En even snel als de storm opkwam trekt hij ook weer over. De lucht klaart op, de regen stopt. Met z'n allen snuiven we de frisse lucht op. Je ruikt het gras weer, de bomen, de bloemen, het fruit. De straat is als een zwembad. Zwarte kinderen springen met elkaar naakt rond in het water. Iedereen is vrolijk, actief. Wat een energie. Ook ik klim uit mijn draaikolk, ik krijg vleugels om te vliegen. Ik draai rond, ik vlieg, ik val, ik stijg weer op.

En zij? Haar draaikolk zoog mij mee, haar storm gaf mij vleugels. Nee, ik was niet bang om te verzuipen of om er af te vallen. Ik houd mijn hoofd wel boven water en ik kom wel weer met beide benen op de grond. Nu weet ik echter dat deze grond na haar nooit meer het zelfde zal zijn. De ene keer droog, stoffig zand, de andere keer vruchtbaar en nat. Maar steeds weer opnieuw zal ik het gras, de bomen, de bloemen en het fruit ruiken. Haar geur neem ik met me mee.

De aarde kleurt weer Afrikaansrood. De weg voert mij naar eindeloze verten. Ik geniet. Ik kijk uit over de droge savanne, het landschap is voor mij alleen. Ik verwonder mij over slechts een enkele baobabboom in dit overigens toch vruchtbare land. Ik passeer dorpjes, zie vrolijke zwarte, maar o zo kleurige mensen. Ik stop een keer, drink en eet wat, probeer een gesprekje in een voor mij totaal vreemde taal. Kinderen kijken verwonderd naar mij op, de echte durfal knijpt in mijn witte huid. Opgewonden lachend maken zij zich uit de voeten. Ook ik vervolg mijn reis. Nog een paar uur en dan lig ik tevreden voor mijn hutje aan het water van een of andere bolong met bomen om mij heen. De apen dansen van tak tot tak, springen, rennen, tollen rond. Tevreden val ik in slaap.

Haar storm is gaan liggen, haar draaikolk tot rust gekomen. En zij? Tot stof terug gekeerd? Was zij zo moe van het leven? Had zij geen vleugels meer, viel zij zo hard naar beneden en zoog de draaikolk haar zo diep naar onderen? Haar lichaam nu in de bodem terugkerend tot stof. Zal de wind haar stof op zijn vleugels meevoeren naar onzichtbare vertes? Ik hoop dat zij een plekje in de luwte vindt.

Salsa geeft mij energie, voert mij mee als een tropische storm. Maar deze storm neemt nu even af. Ik ben moe, ik wil stoppen, even rust, even niet dansen. Straks weer verder. Een stem trekt aan mij:
"Wil jij met mij dansen?"
Eigenlijk wil ik niet, dat wilde ik haar ook zeggen. Als ik dat haar gezegd zou hebben, had het niet vriendelijk geklonken. Ik wilde rust, ik had het toch even echt gehad? Haar stem, iets in haar ogen? Vragend, dwingend? Gevoelig, brutaal? Of toch alleen maar die alom aanwezige droefheid? Er gebeurt iets in mij, heel diep van binnen. Een ongekende rust. De stilte voor de storm? Of kondigde de dood zich reeds aan. Tegelijkertijd voelde ik ook die draaikolk, sensaties, orkaankracht. Donker, daarna licht. De geuren om mij heen, lachende mensen.
En wij dansen en dansen. Zij lacht, ik lach. Wij dansen heen en weer, draaien rond, stijgen op. Wat een vreugde, wat een plezier. De hele dansvloer lijkt voor ons alleen. We drinken ons colaatje, we babbelen wat.

Ik heb nog een halfuurtje, wil nog even iets dansen met Anouk, moet met de trein terug, heb straks een afspraak met Thijmen; een biertje in De Boze Fee, even swingen en flirten in Absoluut. Zeker geen one-night stands vanavond, maar wel nog redelijk op tijd naar bed. Slapen; morgen wordt een pittige dag: show time, 's middags eerst nog de laatste repetities..

"Nog één dansje? En dan moet ik gaan."
Zij lacht. Wij dansen een snelle salsa. Het nummer is afgelopen. Ik moet, maar wil niet weg.
"Bertho, jij blijft. Ik zorg wel dat jij straks veilig thuis komt."
Ik blijf, ik lach, wij dansen verder. Toch nog die one-night stand?
Na een poosje stoppen we. Ik loop alleen naar buiten. Pak mijn mobieltje. Tik een sms-je voor Thijmen:
"Ik heb de trein gemist, ik word versierd, dus je ziet me ff niet."

We lopen van de salsa naar haar auto, we kletsen wat over het dansen en de andere salseros. “Die jongen met wie jij danste, dat ging goed hè?”
“Jongen?” is haar verbaasde reactie, “wie bedoel je?”
“Die jongen, met dat lange haar en dat paarse T-shirt.
“Oh, die man, ja ik weet wie je bedoelt, danste goed Maar hij is geen jongen meer, ‘t is een man.”
“Jongen, man, wat maakt het uit.”
“Nee, je hebt jongens, zo tot eind twintig, dan krijg je de dertigers, mannen dus, daarna”, nu lachend, “heb je daarboven een categorie, nou ja, ‘onbestemd’ noem ik dat”
“Interessant, zo’n indeling, maar waarom ‘onbestemd’, wat moet ik me daarbij voorstellen?”
Serieus gaat zij in op mijn vraag: “Die mannen, als ze dan zo veertig worden, weet je het niet meer, sommigen blijven jong, anderen worden opeens oud.“
Ik reageer met een glimlach, maar houd mijn kaken op elkaar. We lopen nog een stukje door tot ze mij plotseling vraagt: “Hoe oud ben jij eigenlijk?”
Ik vertel haar mijn leeftijd. Ze stopt, houd mij aan mijn arm tegen, kijkt mij aan en zegt lachend: “Oké, ik heb het met jongens gedaan, met mannen, en waarom ook niet met onbestemd.”
Even weet ik het niet meer. Wat heb ik met jongere vrouwen, met meiden? Wat hebben zij met mij?
Bij haar thuis eet zij sandwiches met kaas, pindakaas en sambal. Zelf heb ik geen honger, wel dorst. We praten nog wat en rijden daarna naar mijn woonplaats. Die rit duurt veel te kort. En zo hard rijdt zij niet. We nemen afscheid. Geen one-night stand, we zoenen zelfs niet. Is dit toch het gevolg van mijn plaatsing in haar indeling in de ‘categorie onbestemd?’ Ik ben thuis, compleet wakker. Nog steeds dorst. Ik pak een blikje energizer. Stom, totaal hyper.
Tegen half zes val ik in slaap. Vijf uur later word ik wakker. Mijn lijf is moe, mijn geest is helder. Ik wil slapen, maar voel ook die power. Ik moet er uit, ik wil iets doen met die energie.
Ik maak een espresso, weer hyper, en ik eet een boterham met kaas, pindakaas en sambal. Ik lach.

Ik zoek mijn spullen bij elkaar. Poets mijn dansschoenen, Ik moet mijn kleding voor de showt nog strijken. Ik kijk op de klok; nog minder dan vijf uur en dan sta ik weer op de dansvloer. Ik weet zeker dat ik onze voetafdrukken in de vloer terug zal zien.

Mijn moeheid is helemaal weg. Ik voel mijn energie overal. Toch lukken de repetities voor de show niet echt. Ik kan boos worden, maar word het niet. Ik krijg de leiding. Nee, ik neem de leiding. We starten opnieuw. Weer fout. De shines lukken nu wel, de figuren ook. Het patroon is gevarieerd, een relatief langzaam begin met daarna in de dans flitsende versnellingen. Maar de synchroniciteit is weg, ieder danst voor zich. Spectaculair wel, maar zo niet de bedoeling.
"Oké, nog een keer. From the top.”
Muziek loopt. We kijken elkaar aan.
“Five, six, seven, eight.”

Two minutes to showtime. We bewegen ons de vloer op. We stellen ons tegenover elkaar op. De muziek start. De zenuwen zijn weg. Five, six seven eight.
We knallen. De show swingt, spettert. Anouk en ik lachen naar elkaar. Alles lukt. We kijken elkaar in de ogen, we vertragen en dan die ene maat waarin onze lichamen bevriezen. Arrogantie met een volledige overgave van Anouk. Ik hoor het publiek stil zijn. Anouk kijkt mij gepassioneerd aan. De dans gaat verder. We draaien samen, ik draai alleen, draai door, en nog een keer, tot ik niet verder kan. Onze gezichten heel dicht bij elkaar. Een halve maat rust. We hebben een smile naar elkaar. We zouden elkaar nu kunnen kussen. Verwacht het publiek dit ook? Net op tijd draai ik weer terug en terug.
Het publiek is wild. Wij vallen elkaar om de nek; blije en trotse dansers. Ik kan het gevoel niet onder woorden brengen. Wat een kick, wat een sensatie. We willen de dansvloer af, even alleen met onszelf zijn. Genieten. Maar het mag nog niet. We moeten blijven staan. Het applaus zwelt opnieuw aan. Dan mogen we 'eindelijk' weg. Fantastisch: ongeloof, trots, enthousiasme. Ik ben weer, of nog steeds, hyper. We lachen, we zijn gelukkig. Ik omhels Anouk. Haar vriendje kijkt onbewogen toe.

vrijdag 23 maart 2007

Zij in Mij - Hoofdstuk 2 & Hoofdstuk 3

Hoofdstuk 2

Mijn moeder hield natuurlijk wel van mij, zoals een moeder van haar kind houdt. Maar ze haatte de hele wereld, teleurgesteld in alles en iedereen om haar heen. Ook was ze regelmatig onredelijk boos op mij. Hield ik echt wel van haar? Op een zeker moment beslist niet meer. Maar dat kon toch niet, dat mocht toch niet. “Eert uw vader en uw moeder.” Nou leuk bedacht. Een mooie vrijbrief voor alle vaders en moeders om de jeugd van hun kinderen te vernielen. Hoe kun je mensen eren die zo vaak laten zien dat ze geen enkel respect voor elkaar hebben, geen respect voor zichzelf hebben, geen respect voor jou hebben. God, ja God jij, waar was jij? God, wat was ik verloren, eenzaam, alleen. Slechts samen met het schuldgevoel dat ik mijn ouders zoveel verdriet bezorgde. Slechte cijfers op school, spijbelen, drop out. Hé, sinds wanneer zijn kinderen verantwoordelijk voor het geluk van hun pa en ma? Dit mag je niet doen, dat moet juist wel. Alleen maar voor hun geluk?

Ik nam geen vriendjes meer mee naar huis. Snoep, limonade, speelgoed genoeg. Alsof het daarom ging. Afwezigheid van warmte, aanwezigheid van angst. Angst voor haar boosheid.

Niet over praten buiten de deur, niet met je vriendjes, niet op school. Dat doe je niet, dat mocht je niet. Dat is niet fatsoenlijk: je hangt de vuile was niet buiten, je verbergt alles achter een façade van keurigheid. Maar wel die schaamte. Schaamte wanneer je weer niet naar huis durfde, angst voor die ruzies. Schaamte als je als bang huilend jongetje door hem de donkere nacht ingestuurd werd om vanuit een telefooncel een dokter te bellen. Schaamte als zij dan weer plat gespoten was. Schaamte als hij de volgende ochtend met een blauw oog weer naar zijn werk ging. Schaamte als je dan toch bij de decaan op school in tranen je verhaal vertelde. Was dit verdriet, waren dit tranen van boosheid? Was dit mijn wraak? Niet naar huis durven gaan, maar wel bij een vriendje vertellen wat een monster zij eigenlijk is. Te horen krijgen dat het niet erg is dat je het op school en bij je vriendjes hebt verteld. Maar ook, dat je dat in het vervolg maar niet meer moet doen. Want je moet van haar houden, zij kan het ook niet helpen. Eert uw vader en uw moeder. Eert uw lafaard en uw monster. Ik voel me verlaten, dus verlaat ik hun.

Ach, het is toch nog goed gekomen. Een aantal jaren later ontmoet ik Leonie. Met haar heb ik een goed, liefdevol, comfortabel leventje. We pikken allebei weer een studie op, wonen groots, het ontbreekt ons aan niets. Maar ook daar komt de klad in. Ik voel me door haar verlaten, dus ik verlaat haar. Zo gaat het daarna min of meer met Francien hetzelfde.

Met Jilla is het anders. Zij verlaat mij. Niet opeens, maar definitief toch plotseling. Ik had er geen rol, ik had er zelf niets over te zeggen, mijn mening deed er niet toe. Uit, afgelopen. Aangekondigd door een faxje, acht regels, en een daarop volgend telefoongesprekje van drie minuten. Het kwam niet meer goed. Weer datzelfde alles overheersende gevoel totaal alleen te zijn. Niemand meer die mij in de armen sloot. Geen vrienden om me heen. Telefoontjes die niet werden beantwoord, telefoontjes die niet kwamen, telefoons die niet werkten. Een werksetting die vooral conflicten kende, een woonsituatie om te huilen. Totale eenzaamheid. Afgesloten van mijzelf en de rest van de wereld zat ik daar in dat verre land. Steeds weer opnieuw een vergeefse gang naar de telefooncel. Een vergeefse blik op de fax. Alleen op deze wereld.

Ik bevond mij in een prachtig land met mooie vrouwen en interessante mannen. Heel soms zag ik dit alles, meestal zagen mijn ogen een grote grijze grauwheid met in het midden daarvan een kapotte telefoon. Ik kende dit land zoveel beter, nu was alles bedekt met een sluier van tranen.

Depressies, medicijnen, therapie. Anderhalf jaar later gaat de weg weer omhoog. Een baan, vrienden en voorzichtig weer een vriendinnetje. De baan blijft nog even, de vriendenkring selecteert zich uit, het vriendinnetje vertrekt. Allemaal oké. En dan wandelt zij mijn leven in: verleid worden, gedumpt worden, opnieuw verleid, opnieuw gedumpt. Waarom liet ik dit monster niet los. De lafaard die ik was. Waarom smachtte ik naar haar telefoontjes, naar haar berichtjes. "Laat gaan, doe dit jezelf niet aan." Heerlijke warme nachten, grauwe kille ochtenden. Maar ik deed het mijzelf wel aan. Totdat haar rationalisaties van haar door mij onbegrepen stemmingswisselingen mij echt de strot uit kwamen. Rationalisaties waardoor zijzelf buiten schot bleef. “Ik hou wel van je, maar ik kan dit ook niet helpen, want…”

Laat maar. Deur dicht. Maar toch. Ik gleed weer af, weer een jaartje therapie en als afsluiting hiervan verhuis ik een paar maanden naar Chablan. Nog even de laatste restjes opruimen, het laatste obstakel naar de rest van mijn leven overbruggen.

In dat jaar ruilde ik mijn vriendinnetjes in voor een andere liefde. Door deze liefde ontdekte ik een nieuwe wereld waarin ik kennismaakte met een hele groep andere mannen en vrouwen. Van vele van deze mannen en vrouwen liggen hun roots in landen buiten Nederland, buiten Europa. Het voelde na mijn jarenlange verblijf op meerdere de continenten als thuis­komen. Ik kwam met deze mensen in een scene terecht waarin men gewoon aardig is voor elkaar, een sfeer waarin lijfelijk contact geaccepteerd is, vanzelfsprekend is, nood­zakelijk is, maar niet, tenminste noodzakelijkerwijs niet, leidt tot meer. Durf met me te dansen, durf me aan te raken, sla je arm om me heen, lach naar me en laat je leiden door de muziek, het ritme, de dans. Dat zijn de enige voorwaarden die in deze wereld gelden. Geen aantrekken en afstoten, of nog erger, verleid en gedumpt worden, op basis van hormonen. Wel een speels verleiden op het ritme van de muziek en lichamen die elkaar volgen op de melodie van de dans. Zeker, ik heb in het begin van mijn ontdekkingsreis in deze voor mij nieuwe wereld van de dans wel eens de hormonen en het ritme van de muziek met elkaar vermengd. Dit leidde dan het einde van de dansrelatie in. Gelukkig bracht dit nooit een crisis teweeg in mijn liefdesrelatie met de dans zelf. In tegendeel, het dansvirus besmette mij, kreeg mij helemaal te pakken, bleek ongeneeslijk. Ik zocht ook geen genezing voor deze besmet­ting, ik gaf mij er finaal aan over. Als een drug beheerste salsa meer en meer mijn leven.

Ik maakte plezier; ik hield van het multi culti sfeertje, ik hield van de muziek, ik hield van het in beweging zijn, ik hield van het on­schuldige lijfelijke contact met mijn danspartners, ik hield van de warme aandacht die ik kreeg. Zeker in tijden van depressie zorgde de dans ervoor dat ik niet in eindeloze diepten verdronk. Ik hoefde niet verliefd te worden om toch ontelbare armen om mij heen te voelen, om ontelbare kussen op mijn wangen te krijgen, om onmetelijk plezier te maken. Ik voelde me niet meer alleen. Zelf hoefde ik ook geen diepere verplichtingen aan te gaan.

Ik had de nodige salsa cd-tjes meegenomen naar Chablan. De cd speler heeft ze maar een enkele keer gezien. Het samen plezier maken, het samen bij een klus de schouders er onder zetten, het samen koken, het samen eten, de stoeipartijtjes in het zwembad, het samen lachen en huilen, een arm over je schouder krijgen, dit alles maakte de salsa overbodig.

Hoofdstuk 3

Welke salsa moet Klaas dansen? Welk dal heeft hij te overbruggen naar Fanlac? Wie, wat, zoekt hij daar? We kunnen er vanavond toch zo even met de auto naar toe rijden? Ik schep verder in de blubber. Klaas loopt weer een volle kruiwagen, opnieuw een centimeter dichter bij Fanlac.

Het schiet ineens door mij heen en ik vraag het Klaas nogal abrupt: “Denk jij ook niet Klaas, dat je eerst een hoop bagger moet ruimen voor je nieuwe bruggen kunt slaan?” “Ja, wat denk je dan dat wij aan het doen zijn?” “Ja, maar ik bedoel, dat je…” “Ik weet wat je bedoelt Bertho. Dat is precies waar jij hier al die weken al mee bezig bent en dat is precies wat ik nu aan het doen ben.”

Klaas springt bij mij in de bak. De modder spettert om mijn oren. Ik reageer niet. Klaas begint als een dolle te scheppen. Al gebarend maakt hij mij duidelijk dat ik nu de volle kruiwagen weg moet rijden. Geschrokken door deze stille uitbarsting van machteloze boosheid houd ik mijn mond en zorg ik ervoor dat we weer een klein stukje verder komen richting Fanlac.

Ik loop naar ons bankje. Ik doe mijn bezwete T-shirt uit en rol een sigaret. Het zweet stroomt van mijn lijf, reinigt mij van binnen, zwarte vegen achterlatend op mijn borst en armen. Ik neem een slok water en denk aan al het werk hier. Hoeveel bagger en andere rotzooi heb ik hier de afgelopen weken al niet opgeruimd. Letterlijk en figuurlijk. Ik voel me goed, in ieder geval al een stuk beter. De muren die Timo en ik samen gesloopt hebben. Ik heb nog nooit zoveel lol beleefd aan het afbreken van muren. Maar ook hoeveel mooie dingen heb ik hier al niet gebouwd? Hoeveel honderd meter kastenwand hebben Bard en ik niet getimmerd? Hoeveel tafels hebben Myrthe en ik niet geschuurd en geschilderd? De ook serieuze gesprekken aan tafel of staand op de kasteelmuur, de nachtelijke diepgang met Timo samen zittend in een raamopening van zijn torenkamer. De nachten buiten, te warm om in de kamers te kunnen slapen, die we allen half slapend, half pratend, soms knuffelend doorbrachten op de aaneengesloten rij matrassen door ons allen neergelegd in de tuin.

Klaas komt naast me zitten. Hij begint te praten, vertelt, lacht, stottert, huilt. Een stortvloed, ik kan er geen touw aan vastknopen. Is niet erg. Hij praat. Triest. Maar ik voel me intens blij dat hij durft te vertellen. Als zweet je van binnenuit reinigt, reinigen tranen zeker. Klaas z’n gezicht is bijna zwart, bedekt met dikke strepen modder, pijnen komen naar buiten, zijn hart krijgt lucht.

Ik zie Luppo aan komen lopen. Hij is alleen. Ik besef dat het lunchtijd is. Luppo snapt wat er tussen ons gebeurt en blijft op een afstandje staan. Dan gaat hij, zonder iets te zeggen, zitten op de grond en kijkt richting Fanlac. Klaas praat verder en verder. Na een poosje is hij stil. Luppo merkt dat, staat op en komt naar ons toe. Klaas ziet Luppo nu ook en slaakt een diepe zucht.

Luppo geeft Klaas zijn waterfles. “Kom jongen, maak je gezicht maar schoon, we gaan lunchen. Het schiet al op hè, Fanlac is alweer wat dichterbij gekomen. Het is mooi hier.”

Zwijgend lopen we met z’n drieën terug naar huis. De stilte van het bos troost ons verdriet, het groen van de bladeren bedekt ons met rust, de zon verwarmt ons van binnen. De geluiden van het kasteel komen langzaam dichterbij.

’s Avonds rijden Klaas en ik naar Fanlac. Aan de rand van het dorpje zien we Chablan liggen. Samen stellen we vast dat we met ons bouwplan toch wel een hele afstand hebben te overbruggen. We rijden door naar Montignac, naar mijn favoriete bar. Het bevalt Klaas er wel. De weken daaropvolgend zullen we er samen nog meerdere avonden doorbrengen.

Ons werk vordert. Na twee dagen hebben we de bak uitgegraven. We beginnen dan aan de geul. Onze schoppen stoten steeds weer op stenen in de blubber. Elke klap doet pijn aan onze schouders. We rusten regelmatig. Onze gesprekken gaan verder. Langzamerhand kan ik mij meer en meer een voorstelling van Klaas’ leven maken. Een leven met ups en downs: vrouwen, drugs, rock&roll, detentie, werkloosheid. Steeds als Klaas denkt dat hij zijn leven weer op de rit krijgt loopt het weer fout. Steeds weer verloren liefdes als katalysator voor de shit die hij dan weer uithaalt. Wat is dat toch bij ons mannen. Maar nu lijkt er een soort ommekeer te komen. Weer liefdesverdriet nu. Maar geen nieuwe shit: zijn baan willen behouden, privé zo snel mogelijk orde op zaken stellen, zijn huis zijn thuis maken, simpelweg gelukkig willen zijn. We ontdekken samen de parallellen in ons beider leven.

Het is nu de vierde ochtend dat Klaas en ik het bos in lopen, richting bron. We hebben goede zin. We zijn de vorige avond weer naar Montignac gereden. Fanlac hebben we niet meer bezocht. In ‘onze’ bar hebben we leuke mensen ontmoet. Ze zijn erg nieuwsgierig naar Chablan, toch niet helemaal begrijpend wat daar allemaal gebeurt. Waarom ben je daar, wat doe je er? Niet voor je werk betaald worden, maar als beloning daarvoor aan jezelf kunnen werken? Raar.

Vandaag de laatste klus. De bron zelf nemen we onder handen. Op een plek in de bergwand sijpelt water naar buiten. Dit sijpelende water heeft een soort kom uitgesleten in de wand. Het water wordt hier in opgevangen. We maken de kom schoon, ontdoen haar van modder en andere rommel. Een centimeter of twintig onder de bovenrand van de kom zit een zo goed als dichtgeslibde opening. Met onze vingers halen we voorzichtig de smurrie er uit. Onze uitgelaten stemming verstilt. Voor onze ogen, rondom onze vingers, zien we iets moois tevoorschijn komen. Gladde steen, door het water geslepen tot een verticale spleet, bovenaan iets spits, naar onderen toe wijder uitlopend, meer rond. We kijken elkaar aan, wat een prachtige vulva, verbazing, betovering.

Langzaam komen we weer terug op aarde. Over en weer vertellen we stoere verhalen over de door ons genomen vagina’s. De oerwouden die we soms moesten doorploegen, de pornostreepjes die we bevoeld hebben, de kale kutjes die we likten. Maar dit is toch wel de mooiste kut die we ooit gezien hebben.

We ruimen de troep op, we willen een mooie plek achterlaten. Met de hark trekken we de laatste rommel richting Fanlac. We hebben het niet meer over onze brug over het dal. De gereedschappen leggen we in de kruiwagen en lopen terug naar het kasteel. In een jolige bui komen we aan. We maken alles schoon en spoelen de kruiwagen uit.

Tijd om mijzelf schoon te wassen. Ik heb in weken niet zo heerlijk gedoucht. Ik kleed me weer aan, frisse kleren, een herboren gevoel. Opnieuw een klus geklaard. En wat voor klus. Op het terrein kom ik Klaas weer tegen. Samen zoeken we Judith en Joris op, daarna lopen we naar Luppo en Anna. We vertellen over onze prachtige ontdekking.

Het avondeten verloopt in een vrolijke sfeer. Samen doen Klaas en ik Timo bijna vergeten. Sommige dames zijn niet zo gecharmeerd van onze interpretatie van de opening in de bron. Suzanne is wel heel erg nieuwsgierig. Ik durf haar niet te vragen of zij zich scheert.

Na het eten komen Judith en Luppo bij ons zitten. Judith stelt voor dat we voordat het donker wordt met z’n allen naar de bron lopen. “Laten we straks allemaal bij de bron gaan kijken. Bertho en Klaas hebben het er op zitten. Ze zijn er zelf zo enthousiast over”. Suzanne springt over eind. “Ja, ik ga mee. We gaan allemaal.” Haar enthousiasme werkt aanstekelijk. Gelukkig ook bij de dames die onder het eten mij en Klaas afkeurende blikken zonden.

Klaas, weer helemaal de rustige, wat norse man van een viertal dagen geleden: “Ja goed, maar eerst afwassen.” Ik houd voor de verandering eens mijn mond en kijk alleen de groep rond. Suzanne’s blik kruist de mijne. Langer dan noodzakelijk houden onze ogen onze blikken gevangen.

Een uurtje later gaat de stoet op weg het bos in. Ook Joris is er nu bij. We hebben wijn meegenomen. Het wordt een bijzondere bijeenkomst, een dolle boel. Fantasieën waarin verleide ridders en ontmaagde bosnimfen de hoofdrol spelen worden hardop uitgesproken. Iedereen doet mee, ook alle meiden. Judith krijgt visioenen over theatervoorstellingen rondom de bron.

Ik zit op ‘mijn’ bankje. Suzanne vlijt zich tegen mij aan. “Bertho wil je mijn kutje likken?” “Alleen maar als zij minstens zo mooi is als de bron.” “Zeker weten, kom het maar ontdekken.” Ze kust mijn wang. Dan staat zij langzaam op en trekt mij mee. Samen lopen we het bos in. Haar belofte komt uit, haar woorden zijn waar. Ik maak haar mijn bosnimf, zij mij haar ridder. Haar climax is mijn beloning. Over mijn gezicht stroomt heerlijke nectar. Gulzig slik ik haar sappen. Dan duwt zij mij achterover, langzaam sluit haar bron zich om mij heen.

Na een uurtje gaan we terug naar de groep. Heeft iemand ons gemist? Klaas staat bij de bron. Hij vouwt zijn handen als een kom om de opening, brengt zijn handen naar zijn mond, ziet mij kijken, en drinkt gelukzalig het klare water. Suzanne en ik besluiten in het weekend een lange wandeling te gaan maken, richting Fanlac. Tot die tijd zie ik haar buiten de gemeenschappelijke maaltijden om nauwelijks meer. Na het weekend vertrekt zij weer naar Nederland.

Ook ik krijg zin om zo langzamerhand weer huiswaarts te keren, thuis te komen. Nog een week. Het is goed zo. Een paar dagen na Suzanne vertrekt Klaas. Ik breng hem naar Bordeaux. Hij vliegt terug naar Amsterdam. We nemen vlak voor vertrek met een stevige omhelzing afscheid van elkaar. Wensen elkaar geluk. We weten beiden wat dit geluk voor ons in zal houden. Maanden later zoek ik hem op. Klaas gaat goed; hij heeft alles aardig op een rijtje en is happy. Suzanne heb ik nooit meer gezien.

Mijn vertrek nadert ook. Er komen het weekend nieuwe mensen. Het is goed dat ik ga. Ik heb ook even geen zin meer in nieuwe ontmoetingen. Na mijn aankomst samen met Myrthe, twee maanden geleden, rij ik nu alleen terug. Een lieve meid, die Myrthe. Met Timo een leuk stel samen. Fijn dat ik Timo heb leren kennen. Wel apart, deze nieuwe gedachten. Geen jaloezie, geen verlating, geen binding. Alleen onderweg, ik heb er zin in, alleen met mijzelf, geen mannen, geen vrouwen om mij heen. Alleen, maar niet verlaten, alleen maar niet eenzaam. Ik heb mijzelf en daarmee ben ik blij.

Dat voelde zo goed. Op deze basis wilde ik mijn leven weer opbouwen. Wat maakte dat dit gevoel bezweek? Waarom drukte het leven als een te zware last mijn fundament uiteen? Waardoor zag ik niet dat de bron weer dichtslibde. Waarom schepte ik niet op tijd deze bagger in kruiwagens om haar opnieuw van mij af te storten? Ben ik zo teleurgesteld in de bron, dat ik haar water niet meer wil proeven? Ontgoocheld omdat het water aarde met haar meeneemt en transformeert tot bagger. Gedesillusioneerd, omdat het water het leven laat ontkiemen om het daarna te bedekken met een laag smurrie.

Twee jaar later is zij gesprongen, vanaf een bergwand het water in. Had zij geen blijheid meer in zichzelf? Ik zal het nooit weten. Ze vonden een briefje in haar tent: “Hoe kan ik jou liefde geven als ik voor mijzelf geen liefde voel? Hoe kunnen wij gelukkig zijn als ik zelf niet gelukkig ben?”

Zij sleurde mij mee in haar val, maar ik hield mijn hoofd boven water. Nog net. Was dit briefje wel aan mij gericht? Ik wilde haar geen liefde geven, ik wilde geen liefde van haar ontvangen. Stond mijn liefde voor de salsa mijn overgave aan de liefde voor deze vrouw in de weg? Het was voor mij com­fortabel het bij de salsa te laten, bij een muzikale flirt, een kus op de wang, een innige verstrengeling die stopte waar de muziek eindigde. Geen angst voor afstoten, geen angst gedumpt te worden. Ik wilde mijn andere salsavriendinnen niet verliezen: volgend muziekje, volgende dans­partner. Ik mocht haar graag, ik vond haar een lieve vrouw, maar of ik meer wilde dan slechts de salsa met haar dansen? Ik was er niet uit. Ik voelde me aangetrokken tot haar, ik kreeg energie van haar. “Laat me er over nadenken wat ik echt voor je voel. Ik kan nu nog niet zeggen of wij straks na jouw vakantie samen zullen zijn.”

Op 29 maart, de verjaardag van mijn zoon Igor, volgt hoofdstuk 4. Hoofdstuk 4 is het eerste hoofdstuk uit Deel 2: Hitte - Verkoeling - Geborgenheid


vrijdag 16 maart 2007

Zij in Mij - Hoofdstuk 1, vervolg

Je bent er erg aan toe, als je zo over bosnimfen denkt. Zonder nog iets te zeggen gaan we weer aan de slag. Door mijn hoofd flitsen beelden van hele en halve liefdes, korte en lange romances, geluk en verdriet. Hoewel de gedachtes op zichzelf somber zijn, maken ze me niet ongelukkig.

Na een poosje denk ik aan Timo, hoe wij, als een stel gekken, het ene na het andere karwei klaarden. Keihard werkend, maar wat een lol. Wat een energie. Timo prettig gestoord. ADHD in optima forma? Het lijkt er wel op. Bewegelijk, springend. Als een kind zo blij met weer een omgekapte boom, een gesloopte muur, een gemaaid gazon. Praten, praten, gierend van het lachen om alles en niets. Wij waren samen niet te houden. Ook wel eens te vermoeiend voor de anderen aan de eettafel. Zacht of hard gekookte eitjes, gebakken of gestoomde vis, overal zit wel een verhaal bij.
Bij Klaas zit voorlopig niks.
Timo is voor bijna alles te porren. Niet voor een suffe wandeling, niet voor een rustige tocht met de mountainbike over asfaltwegen. Wel voor een wilde zwempartij. Midden in de nacht boomstammen stapelen? Geen probleem, doen!

Klaas werkt gestaag en rustig verder. Hij komt met het lumineuze idee om de bovenlaag van de vers gestorte blubber te verstevigen met takken. Dit voorkomt dat de kruiwagen vast komt te zitten in de zuigende modder. Vanaf het punt waar we de kruiwagens storten kijken we het dal in. Verder weg, aan de overkant, ligt Fanlac. Met elke kruiwagen komt Fanlac een piepklein stukje dichterbij.

“Bertho, ken jij dat dorpje daar ginds. Zullen we er vanavond een kijkje nemen?”
Ik ben stom verbaasd over deze vriendschappelijke toenadering.
“Is goed, doen we. Na het eten?”
Ik krijg geen reactie meer. Dus het zal wel na het eten zijn.

Op het punt waar wij vermoeden dat de doorlaat zit naar het beekje, hebben wij de bodem bereikt. Een centimeter of zestig diep. We stoppen voor een korte pauze.
Zwijgend zitten we weer naast elkaar op het bankje. Ik sta op, kijk wat om me heen.

“Mijn vriendin, of eigenlijk mijn ex, nou ja, ik weet niet of ze mijn ex is.”
De stem houdt op. Ik ga weer zachtjes zitten en wacht op wat komen gaat. Na een poosje vervolgt Klaas zijn verhaal. Ik begrijp aan zijn intonatie dat hij mij soms een vraag stelt. Maar voordat ik kan antwoorden, gaat Klaas verder. Het verhaal is triest, dat is wat ik begrijp. Maar echt begrijpen wat hij vertelt? Nee, hoe ik ook mijn best doe. Zijn ex die in zijn huis woont en hij die bij zijn vriendin woont. Ex en zijn vrienden zijn niet dezelfde persoon, ex en vriendin zijn begrippen die Klaas ook door elkaar gebruikt. Ik besluit om het allemaal niet te hoeven bevatten, ik hoor hem alleen maar aan. Over zijn werk waar zijn vriendin (of is het zijn ex?) ook werkt. Ik luister naar werk en toch werkloos zijn, naar bij zijn vriendin wonen en toch dakloos zijn. Geleidelijk maak ik mij, ondanks dat ik niet alles begrijp, een beeld van zijn worsteling met vrouwen. Onder de volle zon krijg ik het koud bij het gevoel van herkenning.

Judith en Luppo staan opeens naast ons. Ik heb ze niet horen aankomen. Klaas ook niet? Zijn we beiden zo opgeslokt door onze retrospectieve gedachten dat we ons afgesloten hebben voor de wereld om ons heen?
“Zo mannen, hard aan het werk?”

Ik voel me betrapt, rokend en zittend op het bankje. Waarom toch? Het zijn geen bazen, ik werk hier hard, we doen het vrijwillig. Goed, het loon is in natura: gratis overnachting en volpension. Maar hier maken we ons eigen tempo, doen we wat we prettig vinden, wat we aan kunnen. Er zijn regels. Die ervaar ik als vanzelfsprekend: gezamenlijk ontbijt om half acht, daarna de ochtend vergadering, de gezamenlijke lunches en diners. Je doet de klus waar je “ja” tegen hebt gezegd. Een andere mooie regel is dat er stilte is waar jij of de ander stilte wilt. Zo hebben Timo en ik wel eens de woonkamer moeten verlaten. Een mooie regel is ook dat je op zaterdag en zondag je eigen gang gaat: met Myrthe een weekend naar de kust, met Timo uren dollen in het zwembad, met een groepje de toerist uithangen in een naburig stadje.

Judith draagt koffiekannen mee. Daar hebben we wel zin in, wakker geschud uit onze overpeinzingen. Luppo heeft een bosmaaier over zijn schouder hangen en sjouwt een extra jerrycan benzine mee.
Hij maakt zich toch wat zorgen over onze zware klus, de zon die steeds hoger kruipt, de temperaturen stijgend naar recordhoogten.
“Jongens, doe rustig aan, neem jullie tijd. Regelmatig stoppen, en veel water drinken. Heb trouwens net een telefoontje gehad van Timo. Hij is een doos met cd’s vergeten. Vanochtend vroeg hebben Myrthe en Timo Parijs bereikt en rijden nu rondjes rond de Arc de Triomphe.”

Ze rijden in een oude, fel beschilderde, open Eend door Frankrijk. Op de zijkanten staat de tekst “Follow that Duck.” Of de Fransen deze zin begrijpen? Ik heb zo mijn twijfels. Daar waar normaal gesproken de achterbank in een auto gemonteerd is heeft Timo twee immens grote luidsprekers staan. Wat de Fransen wel zullen begrijpen zijn de chansons die uit die speakers knallen. “Pour moi la vie va commencer…” Ik zie ze rijden over de Champs d’Elyssee. Zo krijgt Timo dan toch een hele stoet achter zich aan. Myrthe is trots dat zij dit avontuur met hem mee mag maken. Waarschijnlijk staat zij, als een ware koningin boven het dak uitstekend, op haar stoel te zwaaien naar haar publiek.

Dan hoor ik Klaas plotseling, heel nuchter, zeggen:
“We bouwen een brug naar Fanlac. We storten de modder daar neer. Volgend jaar heb­ben we een directe verbinding over het dal.”
“Dat is mooi”, antwoord Luppo, “we kunnen dan een aansluiting maken naar alle wandelroutes die in Fanlac samen komen.”
Serieus reagerend gaat Klaas verder:
“Dat is een goed idee, de naam voor de route wordt Nimfenpad”
“Goed, dan hebben we er een nieuwe klus bij. Er moeten bordjes geschilderd worden voor de bewegwijzering.”

Luppo is altijd blij met een nieuw bedachte klus. Maar ik denk dat ik gek wordt. Is dit het Timo virus, deze onzinrollen waren toch voorbehouden aan Timo en mij? De wereld wordt hier op zijn kop gezet. Ik ben opeens toeschouwer. Ik schrijf het verhaal niet meer, speel er niet in mee, sta er naast en kijk toe.

“Luppo, ik ga door naar de anderen, die willen ook vast koffie.”
Maar Luppo hoort nauwelijks wat Judith zegt. Hij is te veel in beslag genomen door het gesprek met Klaas. Hij babbelt verder over het Nimfenpad en rolt nog een shagje.

Ik ga aan de slag. Pak de schop en stap met m’n laarzen de blubber in. De kruiwagen raakt vol. Terwijl hij door praat met Klaas loopt Luppo naar de volle kruiwagen en stort de inhoud richting Fanlac. Al weer een paar centimeter van de nieuwe wandelroute gerealiseerd. Nog tientallen kilometers te gaan.

Als je maar gelooft in je dromen, als je maar gelooft in je eigen kracht, dan kun je bergen verzetten, dalen overbruggen. Maar hoe realistisch is dit?
Een paar kilometer verderop is een groepje bezig een oud bospad weer begaanbaar te maken. Een kilometer lang, een realistische klus, te doen in een paar dagen. Heel soms horen we hier bij de bron flarden van het lawaai van een kettingzaag. Luppo gaat straks het struikgewas te lijf met zijn bosmaaier.
Welke dalen wil ik overbruggen, hoe is het met mijn eigen kracht. Ik denk nu terug aan de sessies met mijn psychologe. Een maand of acht geleden zijn we begonnen. Het was een worsteling. Een gevecht met mijzelf, een gevecht met mijn moeder, nu bijna een jaar geleden aangewakkerd door haar; het intense verlangen naar vriendschap, het gemis aan intimiteit. Het er in willen kruipen.

Hoofdstuk 2 wordt op vrijdagochtend 23 maart op deze site geplaatst.

Verantwoording en dank
Graag wil ik iedereen bedanken die op welke manier dan ook gereageerd heeft op het voorgaande eerste deel van hoofdstuk 1 in deze blog. Vooral, zonder anderen te kort te willen doen, gaat mijn dank uit naar Heike en Nien en Anneloes die hun reactie onder aan deze blog of op Hyves aan de openbaarheid hebben prijsgegeven.
Op eerdere plekken en andere plaatsen heb ik met enige regelmaat korte verhaaltjes gepubliceerd. Soms in opdracht van anderen, soms op eigen initiatief. Het is voor het eerst dat ik een roman geschreven heb. Ik heb lang geaarzeld om (een deel van) de inhoud van de roman voor iedereen toegankelijk te maken. Uiteindelijk is het de wens van elke schrijver zijn boek te laten uitgeven. Maar is het goed genoeg? Hoe lezen anderen het? Wordt mijn geesteskind de grond in gerecenseerd? En daarmee ikzelf? Of zijn de reacties misschien wel zo bemoedigend dat ik het aandurf met mijn manuscript de uitgeverswereld binnen te stappen.
Ik heb enig speurwerk gedaan binnen deze wereld. Ik zal de lezer hier niet vermoeien met de harde en teleurstellende ervaringen hierbinnen opgedaan. En dan ging het nog niet eens over het manuscript zelf.
De eerste ideeën voor deze roman ontstonden najaar 2003. De lijnen voor het verhaal heb ik in 2004 uitgezet. Daarna heeft het nog tot eind 2005 geduurd voordat ik ook daadwerkelijk, maar aarzelend, met schrijven begonnen ben. Van februari tot juli 2006 heb ik er keihard aangewerkt. Het resultaat daarvan wacht nu alweer geruime tijd op het vervolmaken. Een paar stukken wil ik nog herschrijven. Het laatste deel en daarmee het einde van het verhaal bestaat tot nu toe nog enkel uit de grote lijn in mijn hoofd uitgezet. Deze lijn is al wel hier en daar met notities ingevuld.
Voorlopig ga ik door met het regelmatig in deze blog delen uit mijn roman te publiceren. Uiteraard niet het complete verhaal. Als de reacties overwegend positief zijn en blijven ga ik in de zomer nog terug naar de plek waar de voedingsbodem ligt voor deze roman. In het verhaal wordt deze plek aangeduid met Château Chablan in Frankrijk. Een onwijs gave plek voor iedereen die inspiratie wil op doen voor zijn spirituele missie. Het laatste redigeren zal daar plaatsvinden. Mijn vurige wens is dat daarna iedereen mag kennismaken met de complete roman.
Een aantal mij bereikte vragen gaan over het autobiografisch karakter van het boek. Mijn antwoord daarop is steevast: “Elke schrijver legt iets - of meer - van zichzelf bloot in zijn roman. In mijn verhaal is dit niet anders.”

Robert Koekkoek


Zij in Mij - Hoofdstuk 1 - eerste deel

Op een stille plek accepteer ik dat zij voorbij gaat.
Een gewijde deur, voor mij gesloten, geen stap er achter.
Een heilig mysterie brengt een niet te omsluiten verdriet teweeg.

Mijn hart stroomt over, gevoelens van pijn achterlatend.
Ik weet hoe het leven leeft. Ik weet dat energie nooit uitsterft,
noch afneemt. Ik weet dat de geest doorgaat, zijn weg vervolgt.
Ook al weet ik al deze dingen diep van binnen in mijzelf,
mijn hart breekt, mijn hart doet pijn. De kostbare schat,
in haar ogen verborgen, zal ik nooit meer zien.
Ook al doe ik nog zo mijn best.
Geen kans meer haar wereld in haar ogenblauw te ontdekken.


Hoofdstuk 1

Voor de wekker aan de beurt is ben ik al wakker, nog geen half zeven. De ochtendnevel trekt op, vogels starten hun ochtend serenade. Ik zet een cd op, zachtjes, ik wil niemand wakker maken. Even later loop ik mijn zolderkamer uit, de gammele wenteltrap af. Een verdieping lager, links en rechts langs een lange gang, zijn de gastenkamers. Grote, weelderige ruimtes. Hier zijn ook de douches. Het laatste restje slaap spoel ik van mij af en ik kleed mij aan.
Vandaag gaan we het bos in, naar de bron. Ik besluit mijn weg naar buiten niet door het château te nemen. Ik ga buiten om, de roestige brandtrap af. Ik kijk om me heen. Geniet nu al van de mooie dag die komen gaat. Ik steek dwars het gazon van de binnenplaats over, kort mijn blik omhoog gewend naar de torenkamer. Timo en Myrthe, gisteravond zijn ze vertrokken, adressen en goede herinneringen achterlatend. Ik ben weer verbaasd over de afwezigheid van jaloezie.
Links van me ligt het zwembad, nog geen zin. Vanavond na gedane arbeid laat ik het warme water mijn pijnlijke spieren masseren. Ik ga de volgende trap af naar beneden. Over de afbrok­kelende kasteelmuren neem ik opnieuw het vergezicht in mij op. Door onze tuin loop ik naar onze woonkamer. Ik ben de eerste. Binnen is het dankzij de dikke muren heerlijk koel. Heb nu geen zin om de ontbijttafel buiten te dekken. Ik ga binnen aan de slag. Ik haal het brood uit de bakmachines, zet liters koffie en thee, zet de borden en bekers op de lange eettafel en verplaats de inhoud van de koelkast naar de tafel.

Langzamerhand komt iedereen binnen. Fijne mensen, ieder zo met z’n eigen verhaal. Ik heb ze allemaal even lief. Als laatste komt Klaas, slaperig om zich heen kijkend, een nauwelijks verstaanbaar goedemorgen mompelend. Sommigen zitten woordeloos hun ontbijt naar binnen te werken, anderen doen voorzichtige pogingen een gesprek te beginnen. Klaas is stil. Alles is stil na het vertrek van Timo.
Elk ontbijt, elke lunch, elk diner zal anders zijn.
Sommigen kijken mij aan:
“Bertho, breng eens leven in de brouwerij.”
Anderen bekijken mij met:
“Fijn zo, kunnen we rustig de nieuwe dag op ons in laten werken.”
Ik zelf? Ik weet het niet. Laat het maar een dag van bezinning worden, geen clownesk gedrag. In Frankrijk besef je pas echt dat afscheid nemen een beetje doodgaan is.

Op een stille plek sta ik op en ik kijk in het gezicht van droefheid. Eerst zal ik moeten treuren alvorens mijn hart weer geneest. Ik voel de misère in elke ademtocht. Alles in mij begrijpt dat zij niet meer terug komt. Ook al zie ik haar weer, je zult een ander zijn. Het weten dat energie niet uitsterft, dat de geest maar doorgaat, dat houdt mij ook nu overeind.
Het ontbijt loopt ten einde. We ruimen af. Luppo en Anna komen binnen, even daarna gevolgd door Judith. We missen Joris. Hij is de laatste tijd vaker afwezig; depressief in de zomer. Luppo start de ochtendvergadering; taken worden verdeeld, klussen van gisteren moeten worden afgemaakt, nieuwe klussen worden doorgenomen.
Mijn klus met Timo zit er op. Met Luppo hadden Klaas en ik al besproken dat wij in het bos de bron van zijn meters dikke modderlaag wilden ontdoen. Zwaar fysiek werk, maar ik heb er zin in. Klaas is nog steeds niet erg spraakzaam. Rust. Samen hardwerken, geen geouwehoer. Waarom hebben we voor deze klus gekozen?
Eigenlijk had ik de klus met Timo willen doen. Samen met hem opzoek naar de maagdelijke bosnimfen, badend en minnekozend in de eeuwenoude bron onder het groene bladerdek, verlicht door een enkele zonnestraal. Wij zouden ons laten verleiden, en onze eigen handen met het klare water in onschuld wassen.
Dit was het tafereel zoals Timo en ik dat voor ons zagen. Met Klaas zal het gewoon het weg­scheppen worden van tonnen modder uit een natuurstenen waterreservoir en het weer zicht­baar maken van de opening in de bergwand, waarachter de bron ontspringt. Geen romantiek, geen fantasie vandaag. Zwoegen en zweten.

We vullen de waterflessen, pakken een kruiwagen en zoeken onze gereedschappen bij elkaar: een paar schoppen, een houweel, hakmessen en een hark. Het bos aanharken?
Met Timo zou dit tot een hilarische discussie geleid hebben. Zwijgend gaan Klaas en ik op weg. We slaan het bospad in. Na een kilometer stopt Klaas. Tijd voor een shagje, zijn eerste vandaag. Ik neem een slok water. Het wordt bloedheet. De plek rond de bron is deels open, we zullen er weinig schaduw hebben. We gaan verder over het kronkelend pad, dan weer een stukje omhoog, dan weer omlaag. Waar het pad met een scherpe bocht links omlaag gaat moeten wij rechts een paadje omhoog. We banen ons een weg tussen struiken en overhangende takken. De kapmessen komen hier goed van pas.
Dan, toch nog vrij plotseling, komen wij bij de openplek. Linksachter is de bak met modder, rechtvoor ons bevindt zich de bron in een stenen wand, rechtsachter schuin omhoog lopend een pad naar het domein van de buurman. Het pad verdwijnt achter de vijf meter hoge rotswand De bron bevindt zich nagenoeg op de grens tussen de twee landerijen. Zou dit vroeger tot burenruzies hebben geleid? We zien een oud bankje staan en slepen het geval naar een beschaduwde plek.

We zetten ons op het bankje en houden ieder in stilte onze eigen ochtendvergadering. Hoe gaan we deze klus aanpakken? Zwijgend staan we allebei tegelijker tijd op en lopen naar de modderbak. Vanuit de bergwand loopt een soort geul naar de bak. Hartje zomer, al weken heeft het niet geregend. Toch zoekt een iel waterstroompje zijn weg door de modder, langs stenen, naar de bak en verdwijnt daar in de blubber. Aan het ene einde van de bak loopt de grond wat omhoog. We vermoeden dat daar ergens een opening moet zitten waardoor het water verder kan. Daarachter zien we de droge bedding van een beekje.
Ik doorbreek de stilte: “Waar beginnen we? Waar laten we de modder? Het is een idyllisch plekje, dus die blubber moet ergens heen zonder de idylle te verstoren.”
De bak is vier meter breed, bijna twaalf meter lang. “Heb je enig idee hoe diep die bak is?”, stel ik opnieuw een vraag.”
Nu krijg ik wel antwoord: “De diepte? Ik heb geen idee.”
“Hoeveel kruiwagens modder gaat dit worden?”
“Veel.”

Klaas is geen grote prater. Hij is er nu ongeveer een week. Aardige vent wel, maar ik krijg geen hoogte van hem. Wat beweegt hem? Hoe is hij hier terecht gekomen? De vele gesprekken die we uiteindelijk hebben gevoerd, de monologen die we hebben afgestoken, maakt dat we vier dagen aan het ploeteren zijn geweest. Was Klaas de zwijgzame Klaas gebleven, dan was de klus soepeltjes in drie dagen geklaard.

“Ja veel, dat kun je wel zeggen. Maar waar gaan we met de modder naar toe? Zonde van dit mooie plekje om die blubber maar zo om ons heen te gooien.”
“Links daar naast de bak”, is de door mij niet meer verwachte reactie. Klaas wijst de plek aan: een paar meter links van de droge bedding. “We storten de modder daar het dal in. Het is maar een metertje of vijf lopen en dan ziet niemand er meer wat van.”
Zo veel woorden achter elkaar, ik ben er verbaasd over.

Na een uurtje scheppen en kruien nemen we pauze. We zitten met een shagje op de lip op het bankje voor ons uit te staren. Als mijn shagje op is, doorbreek ik de stilte. Zowaar vol aandacht en met een grijns op zijn gezicht hoort hij mijn verhaal aan over mijn ontdekkingen met Timo hier op Chablan. Klaas vindt Timo een rare snuiter. Te druk. Wel luistert Klaas gewillig naar onze fantasie over badende bosnimfen. Het ontlokt hem zelfs de opmerkingen dat wij mannen altijd weer verleid worden door vrouwen. Hij vindt dat maar niks.
“Je wordt ook zo weer gedumpt, Bertho!”
Heb ik hier zin in? Desondanks reageer ik nogal plompverloren:
“Ben jij daarom hier?” “Ja, eh nee, toch wel. Eigenlijk om alles.”
Hij staat op en loopt naar de modderbak. Weg het idee van minnekozende nimfen.
“Alles?” probeer ik.
“Ja, alles.”
“En als er nu een bosnimf uit de modder opstijgt en jou wel ziet zitten?” vervolg ik tegen beter weten in.
“Ik duw haar terug onder de modder,” klinkt het mat.