donderdag 24 mei 2007

Zij in Mij - Hoofdstuk 6

Maandagochtend bel ik Roza. In een achtminuten gesprekje krijg ik de beloofde informatie en de belofte dat ze mij nog een folder opstuurt. Kort, zakelijk, professioneel. Twintig minuten later krijg ik een sms-je. Verbaasd ben ik niet.
“Hey Bertho, excuses voor mijn zakelijke en mogelijk wat korte reactie. Je belde gelegen, maar heb op mijn werk niet altijd de ruimte om vrijuit te praten. Zodra ik in de gelegenheid ben bel ik je nog even om het gesprek op een fatsoenlijke manier af te maken, oké? Hartelijke groet, Roos”

Viereneenhalf uur later laat de display van mijn mobieltje zien dat zij mij belt. In de ruim zestig minuten die daarop volgen gaat het niet meer over mijn zoon, niet over haar werk, maar gaat het over haar en gaat het over mij.
Wat begon als een aangenaam, maar zakelijk gesprek in de kroeg, een daarop volgend kort telefoontje van mij loopt nu uit in een lang, prettig en intiem privé gesprek.
De volgende dag tussen half negen ’s ochtends en halfzeven ’s avonds volgen dan nog vijftien sms-jes heen en weer.

In de dagen daarna zijn de sms-jes zijn niet meer te tellen, het aantal belminuten niet bij te houden. Omdat we daar nog niet genoeg aan hebben gaan er duizenden woorden via de mail heen en weer.
Het wordt een vast onderdeel van de dag. Berichtjes van haar, berichtjes aan haar. We zien elkaar nog niet, maar er groeit iets van hechting. We leren in een heel korte tijd heel veel van elkaar. Ik zal en moet haar opnieuw ontmoeten.

“Hey Bertho, van je laatste twee heerlijke relativerende sms’jes van gisteren moest ik licht blozen (schaamte) en glimlachen. Ik geloof dat ik een beetje van slag was door onze nieuwe afspraak. De onmogelijke situatie waar ik in zit maakt mij erg ontvankelijk maar tegelijkertijd ook risico mijdend. Bovendien was ik gisteren na drie keer zeiknat te zijn geregend behoorlijk uit mijn hum. Maar je hebt mij er weer even op attent gemaakt dat een beetje humor en luchtigheid het leven een stuk aangenamer maakt. Ik ben nu onderweg naar je”

Bijna twee weken na onze eerste ontmoeting zien we elkaar weer. Ik sta ruim voor het afgesproken tijdstip in de hal van het station op haar te wachten. Ik ben zenuwachtig. Zal ik Roza wel herkennen. Hoe zal ze zijn, een mens van vlees en bloed achter alle woorden via sms, mail en telefoon? Ik hoor treinen binnenkomen. Maar nog niet die van haar. Dan denk ik dat haar trein het station binnen komt. Er komen veel mensen de perrontunnel uit. Zij is er niet bij. Heeft zij zich op het laatste moment bedacht en is ze naar de andere kant van het perron gelopen om daar alsnog de trein richting huis te nemen? Of was het toch nog niet haar trein die aankwam?
Een eeuwigheid later komt er weer een trein binnen. Dat moet hem zijn. Er staan nu opeens veel mensen in de hal te wachten. Het is buiten weer gaan regenen. De voor de regen schuilende mensen beletten mij het zicht op de mensen die zich van het perron naar de hal bewegen. Deze nieuwe groep sluit zich aan bij de al schuilende mensen. Angst bekruipt mij. Ik kan niet zien wie er aan komt lopen. Hoe ziet ze er uit? Herken ik haar nog wel? Opeens staat ze een meter voor me. Ik zie bij haar een aarzelende blik van herkenning. Dat moet ze bij mij ook gezien hebben. Mijn nervositeit neemt nog niet echt af. Zij haast je eerst de stationswinkel in voor sigaretten. Dan lopen we naar buiten, samen onder mijn paraplu.

Eindelijk voel ik de spanning in mij minder worden. Verdwijnen doet ze nog niet. Gezellig kletsend gaan we richting centrum. Zij kent de stad, ze heeft hier gestudeerd. Toch lijkt ze even niet te weten waar we zijn. We lopen een café in. Zij drinkt een rosé, ik mijn eeuwige espresso.
We lopen de paar honderd meter naar het restaurantje waar ik voor ons een tafeltje heb gereserveerd. Het regent nog steeds, maar het deert ons niet. In het restaurant is het gezellig vol, lekker warm. De zaak is aangekleed met frisse kleuren, kleine gekleurde objecten sieren de muren. Het voorste stuk, een drietal tafeltjes, is gelijkvloers. Dan gaat het vier treden omhoog. Langs de ene wand staat de bar, langs de andere wand staan achter elkaar een stuk of vijf tafels. Een tafeltje, de eerste op het hogere deel, staat apart. De rest staat aaneen geschoven. Tussen de rij tafels en de bar is een smal gangpad. Een echte pijpenla. We melden ons bij de dames aan de bar en krijgen het apart staande tafeltje toegewezen.

Voor onze alsmaar doorgaande gesprekken hebben we door deze tafelopstelling redelijk wat privacy. Zelf vind ik het niet erg als gehoord zou worden waarover wij het hebben. Doordat we niet direct mensen naast ons hebben zitten is het misschien wel makkelijker om ook over heel intieme zaken te spreken. Ik voel me nu helemaal op mijn gemak bij haar. De dame die ons de kaart bracht is al twee keer geweest om onze bestelling op te nemen. Twee keer hebben wij alleen nog maar tijd voor onszelf gehad. Net voordat zij voor de derde keer komt vragen of we al weten wat we willen eten, hebben we de kaart met ons tweeën kunnen bestuderen.
De dame is opgelucht dat we eindelijk tijd hebben voor het eten. Het blijkt dat de tafel over ruim een uur alweer gereserveerd is. Dat is schrikken. Ik zie het niet gebeuren met alles wat we elkaar te vertellen en te vragen hebben dat we met een uurtje weg zijn. Bovendien, waar gaan we dan daarna naartoe? Mijn huis is nog geen optie. Ook is het dan nog veel te vroeg om weer afscheid van elkaar te nemen. Wij overleggen met de dame, de dame overlegt met haar collega’s. Gelukkig mogen we de hele avond blijven zitten.

We drinken rosé, we zijn blij, lachen, praten. We genieten van elkaar en van ons voorgerecht. Als de lege bordjes uitgehaald zijn hebben we weer onverdeelde aandacht voor elkaar. De tafeltjes zijn vrij smal. Roza heeft een hand voor zich liggen. Net voor het midden van de tafel. Het is alsof ze die hand naar mij uitsteekt. Ik leg mijn handen op haar hand. Ze haalt haar andere hand erbij en geeft mij die ook. Een heerlijk gevoel stijgt via mijn handen en armen omhoog en neemt bezit van mij. Ik weet de onderwerpen niet meer, maar aan gespreksstof hebben we geen gebrek. Het hoofdgerecht stopt het strelen van elkaars handen. Na mijn vis en haar pastei is er weer ruimte op de tafel voor onze in elkaar verstrengelde handen. We nemen nog een koffie en maken ons klaar voor vertrek. Roos rekent af.

De armen om elkaar lopen we onder de paraplu terug naar het station. We zijn vroeg. We omhelzen elkaar op het perron. Voorzichtig zoenen we, heel decent. Haar trein vertrekt pas over twintig minuten. Het is een lang afscheid. Als anderen op ons gelet hebben, in het restaurant, de weg terug naar het station, of op het perron, dan moeten zij wel gedacht hebben dat ze een hevig verliefd stel zagen.
Roos spreekt, aarzelend, net voor de trein binnen rolt, haar gevoelens voor mij uit:
“Ik vond het een fijne avond, ik mag je graag, ik waardeer je als goede vriend, maar…”
Ik vermoed al wat zij wil gaan zeggen. Ze kijkt mij onderzoekend aan.
“Maar…”, probeer ik haar te helpen haar zin af te maken.
“Maar, nou ja, ik ben niet, niet verliefd.”
“Ik wel.” reageer ik spontaan. Lachend vervolg ik “ik mag je, ik waardeer je en ik voel die heerlijke vlinders.

Nog een omhelzing, nog een aarzelende kus van haar kant en ze stapt in. De trein, met haar, vertrekt. Nog een laatste zwaai. Ik loop naar huis en ben het met die anderen helemaal eens. Of zij het er niet mee eens is? Het deert mij niet.

Amper thuis trilt mijn mobieltje. Een berichtje van Roza:
“Hey lieverd, ik heb een heerlijke avond met je gehad en had nog uren kunnen doorgaan, maar helaas! Mijn dank hiervoor! Lieve Bertho, ik wil je echt graag blijven zien, hoop echt dat dit wederzijds is na vanavond (en dat je hier morgen nog zo over denkt), maar als je dit niet wil, heb ik hier alle begrip voor. Hoe dan ook, je bent en blijft voor mij een hele bijzondere, dierbare vriend! liefs x ”


De sms’jes en de mails stoppen hierna niet. In tegendeel. De mails van haar kant lijken zelfs intenser te worden.
“Lieve Bertho, jij die niet geclaimd wil worden en nu naar adem snakt! Weet eigenlijk niet zo goed wat ik moet zeggen, ben nog steeds sprakeloos (maar dat ken je intussen van me). Zou willen dat het anders was, dat we beiden naar adem snakken of juist beiden niet! Maar de situatie is op dit moment zoals die is. Ik weet niet wat de toekomst gaat brengen en hoe het balletje nog zal rollen, maar wat ik wel weet is dat ik het heel jammer zou vinden als onze speciale vriendschap hierdoor zou eindigen. Lieve dierbare vriend, ik hoop dat we er samen uitkomen en dat ik je snel weer spreek/zie, maar als je dit niet kan/wil omdat je voor nu wat ruimte nodig hebt, dan heb ik er begrip voor, gewoon tegen me zeggen oké?

Twijfels slingeren mij heen en weer. Mijn verstand fluistert mij in te stoppen. Mijn hart zegt me het vuurtje smeulende te houden. Ik weet niet wat te doen. Wat als Roza echt ontbrandt, mijn vuur aanwakkert, maar Roos haar eigen vlammen vervolgens weer laat doven? Wat zal er dan met mij gebeuren? Val ik terug naar een diepe winter in mijzelf?

Ze belt me. Er volgt een lang telefonisch samenzijn. We zouden nu het liefst bij elkaar willen zijn. De zon schijnt opeens fel naar binnen, de verstilde figuren om mij heen komen tot leven. Alles beweegt zich in een helder schijnsel. Een rust daalt over mij neer, ik word warm van binnen. Heel kalm en rustig zeg ik:
“Ik hou van jou.”
Ik hoor haar naar adem snakken. Het doet wat met haar dit van mij te horen. Ze aarzelt, ze weet het niet. Bijna fluisterend vertrouwt zij mij toe dat ik haar dierbaar ben, heel speciaal voor haar. Maar verliefd? Van mij houden?

Morgen vertrekt Roos. Ze komt pas over tien dagen weer terug.

Haar huwelijk, haar loyaliteit aan haar partner, al twaalf jaar samen. Keuzes maken, kan ze al kiezen? Zij heeft in feite een jaar geleden al gekozen. Maar de angst het nu deze keer definitief te laten worden overwint. Al langer gaat het niet goed tussen haar en hem. Zijn wil vader te willen worden, haar thuis te zien als opvoeder en verzorger, zijn carrière voorrang te geven, is te sterk. Voor haar wens om naast opvoeden en verzorgen ook maatschappelijk actief te blijven is geen ruimte. Roos wil niet gevangen worden in dit haar vermalende gezinssysteem. Roza wil hieruit breken, maar ze doet het niet. Ze heeft haar seksuele uitstapjes, ze heeft haar affaires. Het bedreigt haar huwelijk, maar zolang Roza haar geheimen meevoert, wordt ze niet gedwongen tot echte keuzes.

Alles in mij, ik voel het overal, zegt mij dat Roos kiest, maar zij haar keuze nog niet wil zien. Het wordt mij te veel. Ik heb angst hieraan onder door te gaan. Déjà vu; aantrekken en afstoten, kiezen maar geen keuzes. Ik wil dit niet. Ik wil weten waar ik aan toe ben. Ben ik er zelf aan toe? We spreken af in de tijd dat ze op vakantie is geen contact met elkaar te hebben. Ik denk dat dit haar, maar vooral ook mij, de afstand biedt om ons te bezinnen. We spreken af dat ze over anderhalve week weer naar mij toekomt. Tot die tijd stilte.
Vijf dagen lang lukt het mij me te houden aan de afspraak geen contact te hebben. De zesde dag bezwijk ik. Ik houd mijn mobieltje in mijn handen, maar durf toch niet goed haar te sms’en.
Aan het einde van de ochtend stuur ik haar dan eindelijk een bericht. Pas ’s avonds laat reageert ze. Maar ik hoor steeds mijn telefoon niet. Roos doet meerdere pogingen mij te bellen. Bijna een uur na haar eerste poging zie ik de gemiste oproepen. Ik voel warmte, maar ook aarzeling direct te reageren. Ik bel haar. Ze klinkt heel dichtbij, helemaal om mij heen. Ik herinner mij niet meer waarover wij gesproken hebben. Ik ga direct slapen. De volgende morgen, onmiddellijk na het wakker worden, denk ik aan haar. De gedachte haar los te moeten gaan laten geeft mij rust, maar stelt mij nog niet tevreden.

Iets trekt heel hard aan mij om, nu al de derde vrijdagavond op rij, weer naar De Boze Fee te gaan. Wat heeft dit met haar te maken? Drie vrijdagen geleden hebben wij elkaar daar voor het eerst ontmoet. Ik bel een paar vrienden en spreek af rond een uurtje of elf. Na deze gesprekjes zet ik mijn telefoon helemaal uit. Vanavond ga ik zonder haar plezier maken. Ik neem me voor deze avond, en wie weet deze nacht, gewoon op me af te laten komen.

Ik zie een nieuw gezicht in ons gezelschap. Ik word aan haar voorgesteld. Ze heet Suzanne. Suzanne? Beelden uit Chablan. Suzanne en ik zijn in no time aan de klets met elkaar. We filosoferen over de mensheid in deze wereld. Ik stoei een beetje met haar uitspraken. Wil niet alles zo serieus nemen. Soms, ook al ben ik het met haar eens, ga ik lekker tegen haar in. Hoewel ik vandaag nog met mijzelf heb afgesproken niet meer voor kortstondige flirts te willen gaan, merk ik dat ik haar aantrekkelijkheid taxeer.

Het loopt tegen twaalven. Ik voel mij ineens geroepen mijn telefoon weer in te schakelen. Ik zie dat Roos mij kort daarvoor gebeld heeft. Ze heeft geen bericht ingesproken, wel een sms’je gestuurd. Ze zegt hierin mij nu deze avond nog te willen spreken, iets belangrijks. Ik sms haar terug:
“Hey Roosje, sorry kan niet bellen, zit in de kroeg met vrienden. Bel of sms je morgen. Big hug, Bertho”
Enerzijds doet het me goed dat ze contact met me wil, aan de andere kant heb ik nu even geen zin meer. Een kwartier later ontvang ik weer een berichtje van haar.
“Je moet mij echt spreken!!!”
Met uitroeptekens. Ik moet haar spreken, niet zij mij. Ik reageer nog steeds niet terug.
Thijmen komt nu ook binnen, terug van een hapje eten. Nieuwe glazen bier worden op tafel gezet. Ik neem een slok. Dan voel ik mijn mobieltje trillen door het dikke leer van mijn jas. Ik open haar sms’je.
Ik zie alleen maar het woord ‘verontrust!!!!’, nu met vier uitroeptekens!
“Jongens, ik moet nu bellen” en ik ren naar buiten.

Roos klinkt verward. Praat over het voelen van een zuivere, onvoorwaardelijke en onbaatzuchtige liefde. Een gevoel dat zij nooit eerder heeft gekend. Ze zegt er angst voor te hebben. Aan welke schijnzekerheid probeert zij zich vast te houden? Maar ik vraag het Roos niet Of zij geeft zich nu eindelijk over aan zichzelf en aan mij, ze verklaart mij haar liefde, of… Of? Ik weet het niet. Ik sta buiten, ik heb het ijskoud, wil weer naar binnen, terug naar mijn vrienden aan wie ik wel weet wat ik aan ze heb.’s

Nachts stuur ik haar nog een sms’je:
”Ik heb je lief.”
Het maakt mij niet uit als dit smsje Roosje uit haar slaap rukt. Roosje doet maar wat ze ermee denkt te moeten doen.

De volgende dag belt ze mij. Ze vertelt weer over haar gevoelens over liefde. Dit is wat ze wil. De manier waarop ze erover praat maakt mij onzeker. Wat heeft dit alles met mij van doen? Roos zegt het niet te weten om daar even later op te laten volgen: “Niets.”
We spreken af voor dinsdag.
Eindelijk zien we elkaar weer..

Ik voel me blij, maar ben ook onzeker. Is het werkelijk echt? Ook wel angst voor wat er komen gaat. Heel diep van binnen voel ik een grote liefde. Zij schreeuwt erom naar buiten te mogen komen. Zal ik het toelaten dat zij mijn blokkades overwint. Wil ik mij er voor open stellen. Heb ik de kracht deze liefde onoverwinnelijk te laten zijn. Laat ik het toe dat haar zonnestralen de winter in mij voorgoed verdrijven? Als ik het wil, begint er een nieuwe lente, een nieuwe zomer, krijg ik vleugels en laat ik mij op mijn reis door haar vergezellen. Tropische stormen zullen mij opnieuw meevoeren: hitte, verkoeling, het begin van een nieuw leven. Leven! Ik voel een onbeschrijfelijke behoefte om door de bossen van Chablan te dwalen.

Ik zie mij langs het oude huis van Judith en Joris lopen, langs het vroegere gastenverblijf waar Timo en ik met een dolle en dwaze gekheid de binnenmuren hebben gesloopt, langs het huis waar Luppo en Anna woonden. Waar zijn zij nu? Langs het atelier, langs de schuren en het veldje met de kippen. Ik loop het pad op. Het lijkt meer zweven. De zon schijnt, stralend weer, de bomen groen, de vogels fluiten. Ik zing mee. Vlinders fladderen voor mij uit.
Ik loop verder, ga links met de bocht mee naar beneden. Niet rechts omhoog naar de bron. Nog niet. Ik zweef nu echt. Ik denk nergens aan. Hoewel het nu bijna drie jaar gelden is zie ik het pad, de bomen en struiken om mij heen zoals zij toen waren: het door ons begaanbaar gemaakte pad naar het open veld. Halverwege kan ik links omhoog om dan weer met een grote boog aan de achterkant van het chateau bij onze tuin, onze woonkamer, bij het zwembad uit te komen. Vanaf daar zou ik dan mijn weg kunnen vervolgen over het ook door ons aangelegde filosofenpad. Maar ik heb geen zin om nu anderen te ontmoeten, ik heb geen zin in denken, dus loop ik verder over het open veld. Alleen met mijzelf, alleen met deze kracht in mij.
Ik kom bij de weg, sla rechtsaf. Zonder moeite, als vanzelf zie ik het paadje omhoog naar een van de grotten van Chablan. Ik neem binnen een kijkje. Ik voel geen behoefte om me hierbinnen terug te trekken. Ik ga er weer uit, loop de weg terug en sla weer af, ga Chablan weer binnen. Aan het eind van het open veld ga ik iets naar links tot ik bij het beekje kom. Langs de bedding loop ik omhoog. Ik struikel af en toe over stenen, zonder mij pijn te doen. Het laatste stukje gaat stijl omhoog. Dan weet ik dat ik er bijna ben.

Ik voel een sensatie. Nog een paar meters. Ik zie bovenop de heuvel de boom die haar takken boven het waterbekken uitstrekt. Ik sta nu naast de boom en kijk uit over de open plek. Ik huil. Tranen van geluk, tranen van ontroering. De zon geeft de plek haar warme licht, zacht gefilterd door de bladeren. Een sprookje. Ik zie bosnimfen, engelen en elfjes. Ik los op in het geheel. Ik weet niet hoe lang ik hier gestaan heb. Langzaam lijk ik weer wakker te worden. Maar de tover blijft. Lieflijke figuren wenken mij naar de bron in de bergwand. Ik krijg een zilveren beker aangereikt. Ik drink en drink het klare water. Dan zie ik haar op het bankje. Ik kom naar haar toe, ze lacht naar mij. Ik zet me naast Roza neer. We smelten samen, samen één.

Verliefd, liefde, houden van, liefhebben. We lopen samen terug naar het château. We gaan het torenhuis in. We ontdoen elkaar van onze kleren. In alle naaktheid staan we tegenover elkaar. We kijken elkaar aan. Ik druk haar, zij drukt mij, wij drukken elkaar stevig maar zacht tegen elkaar aan. Langzaam laten we ons, elkaar nog steeds omstrengelend, zakken op de vloer. We kussen elkaar, strelen elkaar. Ik druk mijn handen in haar billen. Roos legt een hand tussen mijn benen. Met haar andere hand op mijn rug trekt ze mij tegen haar aan. Ik voel haar borsten tegen mij aangedrukt. Ondanks haar stevige omhelzing, haar spelende hand tussen mijn benen, lukt het mij naar beneden te glijden. Een voor een neem ik haar harde tepels in mijn mond. Roos laat me nu los, ze geeft zich aan mij over, haar armen langs haar hoofd omhoog, haar ogen gesloten. Ze spreidt haar benen. Ik kus haar, ik lik haar overal. Roosje smeekt me bij haar binnen te komen. Maar ik wil nog niet. Roos maakt zich los van mij, duwt mij op m’n rug. Haar blauwe ogen kijken mij vol met liefde aan. Ik vind haar mooi. Ze gaat op mij zitten. Ik glij bij haar naar binnen. Roos duwt in cadans haar onderbuik over de mijne, steeds sneller. Samen komen we en komen we.

Als zij volgende week bij mij komt, wil ik dat zij blijft.

dinsdag 24 april 2007

Hoofdstuk 5

Ik ben 's middags op de bank in slaap gevallen. Zou ze nog bellen? Ik hoop het. Maar het hoeft ook weer niet echt. Als ze niet belt is het ook oké. Ik mag haar graag, maar verliefd? Het loopt tegen vijven. Vrijdagmiddag. Rond deze tijd gaat zij naar Frankrijk, een vakantie van twee weken. Ik ben opmerkelijk rustig. Ik zou haar nog wel een keer goed willen vasthouden en tegen haar willen zeggen: “Ga, geniet, maak het jezelf niet te moeilijk. Maar kom wel terug en laat ons dan samen na je vakantie ontdekken wat we voor elkaar betekenen.”

Waarom is zij helemaal alleen op vakantie gegaan? Heeft zij het allemaal van te voren gepland? Waarom was er geen Chablan voor haar?
Vragen waar ik nooit een antwoord op zal krijgen. Haar deur is voor eeuwig gesloten. Een mysterie dat ik niet ontrafelen kan. De gedachten er aan maken mij verdrietig, doen mijn hart bloeden. Haar energie vloeit verder mee met het water, voor haar aardse leven was deze energie niet voldoende meer.

Ik wil haar niet achterna. Daarom zal ik er in slagen mijn energie niet te verspillen aan mijn treurigheid. Als mij dit lukt, zal ik de kostbare schat in blauwe, groene of bruine ogen ontdekken. Maar nu, kijkend naar mijzelf, zie ik een gezicht van droefheid. Dit gezicht is niet in staat de wereld van geluk achter de ogen van een nieuwe geliefde te zien. Wanneer stoppen mijn periodes van depressies? Wanneer ontmoet ik mijzelf in de bron van Chablan? Ik moet er hard aan werken opdat deze bron, de bron van elk leven en elke dood, mij een heel ander zal laten zijn. Met het zelfde water moet het mij lukken de smurrie weg te spoelen.
Iets in mij weet dat ik ooit weer van mijzelf ga houden. Iets in mij weet dat ik weer liefde zal vinden. Alleen dit weten leidt mij naar de apologie van mijn voortbestaan. Ik wil niet doodgaan zonder deze liefde gekend te hebben. Geef mij mijn leven terug en laat mij intens geluk gewaarworden.

Ik wil ophouden met de angst voor liefde, voor leven, voor geluk. Ik wil stoppen met het najagen van kortstondige mazzeltjes, vluchtige aandacht en nauwelijks gemeende liefkozingen. Het zijn slechts flirts als sublimatie van oprechte liefde. Ik wil terug naar het echte leven, waar ik in jou ben en jij in mij. Ik wil stoppen met deze niet hechting, gemotiveerd vanuit valse soevereiniteit. Ik wil dit solitaire leven, als bedrieglijk ratio voor autonomie, niet meer.

Haar storm is gaan liggen. De zelfde storm die mij vleugels gaf, mij optilde, mij ronddraaide, mij op tilde, mij neer smeet. Zij ruikt de geuren van het gras, de bomen, de bloemen, het fruit om zich heen niet meer. Ergens hier zweeft nog een vleugje van haar geur, een schijnsel van haar licht. Ik voel me weer sterker worden, terug komen in een onoverwinnelijke zomer. Dit gevoel wil ik vast houden, ik laat mij daarbij door mijn vrienden helpen als het me niet alleen lukt. Waarom heeft zij geen hulp aanvaard? Lag er in haar niet ook een onoverwinnelijke zomer verborgen?

Voorzichtig denk ik aan de toekomst? Ga ik weer een studie oppakken? Wat ga ik met mijn creativiteit doen? Opnieuw evenementen en allerlei festiviteiten opzetten. Een boek schrijven? Ga ik muziek maken, percussie spelen? Blijft salsa nog minstens vier jaar swingen?
Wie wordt aan mijn zijde getuige van al dit moois?.

Ik moet terug naar de bron, ik wil nu echt herboren worden. Pas daarna, als de tijd gekomen is, wil ik in tevredenheid sterven.

Maar vooralsnog ging ik niet terug naar de bron. Levend stierf ik in het verleden. Ik daalde steeds weer verder af naar vroeger. Vroeger toen alles beter was. Mijn gouden eeuw. Ik had leuke banen, ik kende leuke liefdes, ik ontmoette boeiende personen. Allerlei festiviteiten en evenementen organiseerde ik. Altijd met iets nieuws, met iets bijzonders bezig. In een grote club werkte ik samen met Mike. Een Afro Canadian, weggeplukt uit een club in een Europese hoofdstad om samen met ons het bedrijf waar ik werkte tot een groot succes te maken. Mike en ik konden goed met elkaar overweg, we begrepen elkaar. In ons concept voelde ik mij thuis: wees creatief, op zijn tijd brutaal, flirt met je collega’s en je klanten, werk hard, maar maak vooral plezier met iedereen om je heen. En het werd een succes.
Naar mijn bazen toe was ik soms te creatief, te brutaal. Ik moest uit gaan kijken naar ander werk.

Mike had mij aangestoken met zijn buitenlandse verhalen, ervaringen die ik nog niet kende, zijn rondreizen over de wereld. Ik wist dat ik mijn nieuwe thuis en mijn werk elders in de wereld zou zoeken. Misschien niet zo ver weg en spectaculair als Mike, maar ik moest en zou weg uit dit landje Een half jaar later begon ik in Griekenland aan een totaal nieuwe fase in mijn leven. Een leven, vol energie, elan en lef, dat mij uiteindelijk even spectaculair naar meerdere continenten bracht.

Bijna een decennium leefde en werkte ik buiten Nederland. Ik deed waar ik ook was ongecompliceerd mijn ding. Waarom ik na bijna tien jaar terug kwam is helder. Waarom ik niet weer opnieuw vertrok ligt ingewikkelder. Ik kende in die periode vele hoogtepunten en vele teleurstellingen. Deze teleurstellingen waren in die tijd altijd weer de opmaat voor een volgende climax. Ik opende in Griekenland een zaak, ging er ook weer bijna failliet. Trouwde en scheidde, maar hield daar mooie herinneringen en een zoon aan over. Vertrok naar West Africa, had er een relatie met een Duitse en keerde met haar weer terug naar Griekenland. Op weg naar Griekenland maakte ik een lange tussenstop in Azië. Overal scheen de zon, overal lachten de mensen. Horizonten waren vergezichten die je vertelden dat er een andere wereld, waard om ontdekt te worden, achter lag.

Terug in Nederland vond ik mijn draai niet. Voelde me een kosmopoliet en globetrotter. Ik ging hier weg toen dit land nog wereldfaam genoot als tolerant naar mensen uit andere landen, gastvrij naar vreemdelingen. Wat ik hier nu voelde was xenofobie. In Griekenland had ik het woord ‘xenos’ heel anders beleefd: vreemdeling die te gast is. Nu is hier geen plaats voor mensen die de hele wereld als hun vaderland beschouwen, geen plaats voor wereldburgers.

Ik begreep het niet. De zon was meestentijds verdwenen achter een wolkensluier, de mensen lachten weinig, horizonten lagen onzichtbaar verscholen achter hoge bebouwingen. Langzaam verdween ook in mij mijn zomer.

Lichtpunten in deze duisternis vormden de tijden die ik doorbracht met mijn zoon. Trots vertelde hij op school over zijn vakanties met zijn moeder bij mij in Griekenland en in West Africa. Net zo trots vertelde hij zijn klasgenootjes over zijn nieuwe vakanties alleen met mij in Frankrijk. De donkere winter die de plaats van mijn zomer had ingenomen maakte weer voorzichtig ruimte voor een nieuwe lente. Voorbode voor de zomer die komen ging. Maar alles liep anders. Aan alles kwam een eind.

Alles. Duitse Nati koos voor een leven zonder mij. Mijn ouder stierven kort na elkaar. Mijn banen waren niet mijn onrust en depressiviteit bestendig. De moeder van mijn zoon besloot in haar onbegrijpelijke wijsheid dat er een einde moest komen aan de fijne vader – zoon relatie. Waarom maak ik geen einde aan mijn eigen leven?

Zij deed het wel. Een sprong in de diepte, een sprong in het water. Iedereen in vertwijfeling en rouw achterlatend. En haar kinderen dan? Deze vraag vermengt zich steeds met mijn verlangen naar de dood. En mijn zoon dan?
Geen lente meer, laat staan een zomer die komen gaat. Duisternis en vrieskou.

Op de kalender loopt de winter ten einde. Diep in mij blijft het kil en grauw. Ik lijd weer mijn oude pijnen. Liefdes die geen liefdes zijn. Liefdes die onbereikbaar blijken. Mijn zoon die zich na een ogenschijnlijke korte opleving opnieuw van mij lijkt af te keren. Dankzij zijn moeder.

Ik kom haar tegen in het café. Ik was niet zo in haar geïnteresseerd, zijzelf leek ook niet echt aanwezig. Desondanks wisselen we wat woorden. Ze haalt drankjes voor haar vriendin en voor Simon. Ook voor mij bestelt ze een biertje. Wat later gaan we met z’n vieren een kroeg verder op. Daar haal ik de drankjes. Zij gaat naar de dansvloer, ik loop met haar mee, We swingen, tegenover elkaar. Zij kijkt me geen moment aan. Toch, of juist daarom, vind ik het prettig om te zien hoe zij danst. Voor de rest vind ik er niets prettig. Ik was al geen half jaar meer in deze tent geweest. Nog steeds dezelfde dj die in dezelfde volgorde dezelfde muziek draait. Ik had niets met de rest van het publiek. Ik wilde eigenlijk wel weer weg. Welke reden de anderen hadden om te willen vertrekken weet ik niet. Interesseerde mij ook niet. Maar gezamenlijk gaan we weer terug.

Simon en haar vriendin zijn in een diep gesprek verwikkeld. Wij beginnen ook maar met elkaar te praten. Hoe we op het onderwerp komen herinner ik mij niet. Maar het gaat over kinderen, haar werk en mijn problemen met mijn zoon. Het is zakelijk, maar het klikt. Roza geeft me haar privé gsm nummer om haar na het weekend op haar werk zakelijk te bellen. Ze heeft op het werk informatie die mij misschien kan helpen mij en mijn zoon weer bij elkaar te brengen. Tegen sluitingstijd verlaten we de kroeg. Ik loop nog een stukje met haar mee en neem dan met een kusje afscheid.

Mijn weekend verloopt verder gezapig, ik denk af en toe aan mijn zoon, ik denk af en toe aan haar. Heel diep in mij voel ik tekens van een aanstormende zomer.

vrijdag 30 maart 2007

Zij in Mij - Hoofdstuk 4

DEEL 2


HITTE
VERKOELING
GEBORGENHEID


Ik zie jullie beiden naar binnen komen. Jouw vriendin
enthousiast reagerend naar de haar bekende. Jij zit er
wat stilletjes bij, in dat hoekje. Jij bent met andere
dingen bezig. Zij is degene die de aandacht trekt. Haar
decolleté speelt daarbij ook zeker een rol.
Ik zie jou ook slechts vanuit mijn ooghoeken. Wie heeft
wie voor het eerst aangesproken? Dat weet ik niet meer.
Wel herinner ik mij jullie stoelendans, waardoor je naast
mij kwam te zitten. Beiden zwijgzaam.

Leuk om met jou op de dansvloer te staan. Voor de rest
vond ik het daar verschrikkelijk. Ik ben blij dat we weer
terug gaan naar waar we vandaan kwamen.

Wat hebben we toen staan kletsen, jouw prachtige stem,
iets in je ogen en je mooie kleine neusje. Daaromheen een
mysterieuze nevel. Ik vond je aantrekkelijk, maar dat was
het dan ook wel. Jij geeft mij jouw privé nummer voor een
zakelijk doel. Maar ook dat was het dan wel. Ik stuur je
een sms-je. Maar dat was het dan ook wel. Krijg later een
sms-je van je terug. Maar ook dat was het dan wel.

Tot jij mij belde. Daarna vele sms-jes, telefoontjes, mails.
Een nieuwe ontmoeting volgde.


Hoofdstuk 4

Ik had haar graag met mijn mooie woonplaats laten kennismaken, haar hier in de stad willen introduceren.
Ze zei nieuwsgierig te zijn naar wat ik er allemaal beleef, wie mijn vrienden zijn. Ze zal de stad en iedereen niet meer ‘live’ leren kennen. Ze was benieuwd naar mijn levensverhaal, naar mijn toekomstdromen. Het verhaal, mijn zinnen, de woorden kan ik niet meer met haar bespreken. Haar telefoon gaat niet meer over. Ik kon nog niet stoppen met deze gesprekken. Ik ben doorgegaan met praten, hardop in mijzelf. Mijn zinnen en woorden schrijf ik op papier. Ik zal het verhaal naar daarginds, naar haar opsturen. Zal mij dit mijn rust teruggeven? Heeft zij haar rust gevonden? Nu is het voor mij nog een grote draaikolk, een tropische storm die mij overal heen smijt.

In de tropen gaat de storm altijd voor de regen uit. Je zit buiten, geniet van wat er gebeurt, geniet van de mensen om je heen, je babbelt wat, je drinkt een colaatje, flesjes water staan op het tafeltje naast je. Het is absoluut windstil. En dan opeens zie je de lucht in de verte, kilometers verderop, gitzwart worden. Hier waar je bent is het licht heel bijzonder: intens, alle kleuren tegelijk, goud, purper, het zand van de weg hel rood, het verdorde gras om je heen wordt weer groen. Je weet het. Het gaat gebeuren. Een vreemde, enigszins opgewonden sensatie maakt zich meester over iedereen. Je kijkt nog eens naar die in en in zwarte lucht in de verte, je schat de afstand.
"Jongens, nog een minuut of tien, twaalf, een kwartier misschien, laten we opschieten".
De stoelen worden binnen gezet. Losse spullen om je heen ruim je op, ramen zet je vast. Laat maar komen. De wind zwelt aan. De gitzwarte lucht komt steeds dichterbij, het licht verandert met de minuut. En dan, toch nog heel plotseling, water: pijpenstelen, bakken, stortdouches. De storm, het water, de verkoeling, alles is zo overweldigend. Mensen lachen, houden elkaar vast. Heerlijk. Even later babbel je weer, drink je je colaatje, een zwart-wit stelletje zoent elkaar teder en ik denk aan mijn afspraak over een uurtje, vijftien kilometer verderop over een straks onbegaanbare weg het binnenland in. Jammer dan, ik trakteer op ijsjes, pak mijn celphone, wil afbellen, slechts een zoemend geluid aan mijn oor. Elektriciteit valt uit, gesputter en dan gebrom van noodgeneratoren om me heen. Ik geniet, ik lach.
En even snel als de storm opkwam trekt hij ook weer over. De lucht klaart op, de regen stopt. Met z'n allen snuiven we de frisse lucht op. Je ruikt het gras weer, de bomen, de bloemen, het fruit. De straat is als een zwembad. Zwarte kinderen springen met elkaar naakt rond in het water. Iedereen is vrolijk, actief. Wat een energie. Ook ik klim uit mijn draaikolk, ik krijg vleugels om te vliegen. Ik draai rond, ik vlieg, ik val, ik stijg weer op.

En zij? Haar draaikolk zoog mij mee, haar storm gaf mij vleugels. Nee, ik was niet bang om te verzuipen of om er af te vallen. Ik houd mijn hoofd wel boven water en ik kom wel weer met beide benen op de grond. Nu weet ik echter dat deze grond na haar nooit meer het zelfde zal zijn. De ene keer droog, stoffig zand, de andere keer vruchtbaar en nat. Maar steeds weer opnieuw zal ik het gras, de bomen, de bloemen en het fruit ruiken. Haar geur neem ik met me mee.

De aarde kleurt weer Afrikaansrood. De weg voert mij naar eindeloze verten. Ik geniet. Ik kijk uit over de droge savanne, het landschap is voor mij alleen. Ik verwonder mij over slechts een enkele baobabboom in dit overigens toch vruchtbare land. Ik passeer dorpjes, zie vrolijke zwarte, maar o zo kleurige mensen. Ik stop een keer, drink en eet wat, probeer een gesprekje in een voor mij totaal vreemde taal. Kinderen kijken verwonderd naar mij op, de echte durfal knijpt in mijn witte huid. Opgewonden lachend maken zij zich uit de voeten. Ook ik vervolg mijn reis. Nog een paar uur en dan lig ik tevreden voor mijn hutje aan het water van een of andere bolong met bomen om mij heen. De apen dansen van tak tot tak, springen, rennen, tollen rond. Tevreden val ik in slaap.

Haar storm is gaan liggen, haar draaikolk tot rust gekomen. En zij? Tot stof terug gekeerd? Was zij zo moe van het leven? Had zij geen vleugels meer, viel zij zo hard naar beneden en zoog de draaikolk haar zo diep naar onderen? Haar lichaam nu in de bodem terugkerend tot stof. Zal de wind haar stof op zijn vleugels meevoeren naar onzichtbare vertes? Ik hoop dat zij een plekje in de luwte vindt.

Salsa geeft mij energie, voert mij mee als een tropische storm. Maar deze storm neemt nu even af. Ik ben moe, ik wil stoppen, even rust, even niet dansen. Straks weer verder. Een stem trekt aan mij:
"Wil jij met mij dansen?"
Eigenlijk wil ik niet, dat wilde ik haar ook zeggen. Als ik dat haar gezegd zou hebben, had het niet vriendelijk geklonken. Ik wilde rust, ik had het toch even echt gehad? Haar stem, iets in haar ogen? Vragend, dwingend? Gevoelig, brutaal? Of toch alleen maar die alom aanwezige droefheid? Er gebeurt iets in mij, heel diep van binnen. Een ongekende rust. De stilte voor de storm? Of kondigde de dood zich reeds aan. Tegelijkertijd voelde ik ook die draaikolk, sensaties, orkaankracht. Donker, daarna licht. De geuren om mij heen, lachende mensen.
En wij dansen en dansen. Zij lacht, ik lach. Wij dansen heen en weer, draaien rond, stijgen op. Wat een vreugde, wat een plezier. De hele dansvloer lijkt voor ons alleen. We drinken ons colaatje, we babbelen wat.

Ik heb nog een halfuurtje, wil nog even iets dansen met Anouk, moet met de trein terug, heb straks een afspraak met Thijmen; een biertje in De Boze Fee, even swingen en flirten in Absoluut. Zeker geen one-night stands vanavond, maar wel nog redelijk op tijd naar bed. Slapen; morgen wordt een pittige dag: show time, 's middags eerst nog de laatste repetities..

"Nog één dansje? En dan moet ik gaan."
Zij lacht. Wij dansen een snelle salsa. Het nummer is afgelopen. Ik moet, maar wil niet weg.
"Bertho, jij blijft. Ik zorg wel dat jij straks veilig thuis komt."
Ik blijf, ik lach, wij dansen verder. Toch nog die one-night stand?
Na een poosje stoppen we. Ik loop alleen naar buiten. Pak mijn mobieltje. Tik een sms-je voor Thijmen:
"Ik heb de trein gemist, ik word versierd, dus je ziet me ff niet."

We lopen van de salsa naar haar auto, we kletsen wat over het dansen en de andere salseros. “Die jongen met wie jij danste, dat ging goed hè?”
“Jongen?” is haar verbaasde reactie, “wie bedoel je?”
“Die jongen, met dat lange haar en dat paarse T-shirt.
“Oh, die man, ja ik weet wie je bedoelt, danste goed Maar hij is geen jongen meer, ‘t is een man.”
“Jongen, man, wat maakt het uit.”
“Nee, je hebt jongens, zo tot eind twintig, dan krijg je de dertigers, mannen dus, daarna”, nu lachend, “heb je daarboven een categorie, nou ja, ‘onbestemd’ noem ik dat”
“Interessant, zo’n indeling, maar waarom ‘onbestemd’, wat moet ik me daarbij voorstellen?”
Serieus gaat zij in op mijn vraag: “Die mannen, als ze dan zo veertig worden, weet je het niet meer, sommigen blijven jong, anderen worden opeens oud.“
Ik reageer met een glimlach, maar houd mijn kaken op elkaar. We lopen nog een stukje door tot ze mij plotseling vraagt: “Hoe oud ben jij eigenlijk?”
Ik vertel haar mijn leeftijd. Ze stopt, houd mij aan mijn arm tegen, kijkt mij aan en zegt lachend: “Oké, ik heb het met jongens gedaan, met mannen, en waarom ook niet met onbestemd.”
Even weet ik het niet meer. Wat heb ik met jongere vrouwen, met meiden? Wat hebben zij met mij?
Bij haar thuis eet zij sandwiches met kaas, pindakaas en sambal. Zelf heb ik geen honger, wel dorst. We praten nog wat en rijden daarna naar mijn woonplaats. Die rit duurt veel te kort. En zo hard rijdt zij niet. We nemen afscheid. Geen one-night stand, we zoenen zelfs niet. Is dit toch het gevolg van mijn plaatsing in haar indeling in de ‘categorie onbestemd?’ Ik ben thuis, compleet wakker. Nog steeds dorst. Ik pak een blikje energizer. Stom, totaal hyper.
Tegen half zes val ik in slaap. Vijf uur later word ik wakker. Mijn lijf is moe, mijn geest is helder. Ik wil slapen, maar voel ook die power. Ik moet er uit, ik wil iets doen met die energie.
Ik maak een espresso, weer hyper, en ik eet een boterham met kaas, pindakaas en sambal. Ik lach.

Ik zoek mijn spullen bij elkaar. Poets mijn dansschoenen, Ik moet mijn kleding voor de showt nog strijken. Ik kijk op de klok; nog minder dan vijf uur en dan sta ik weer op de dansvloer. Ik weet zeker dat ik onze voetafdrukken in de vloer terug zal zien.

Mijn moeheid is helemaal weg. Ik voel mijn energie overal. Toch lukken de repetities voor de show niet echt. Ik kan boos worden, maar word het niet. Ik krijg de leiding. Nee, ik neem de leiding. We starten opnieuw. Weer fout. De shines lukken nu wel, de figuren ook. Het patroon is gevarieerd, een relatief langzaam begin met daarna in de dans flitsende versnellingen. Maar de synchroniciteit is weg, ieder danst voor zich. Spectaculair wel, maar zo niet de bedoeling.
"Oké, nog een keer. From the top.”
Muziek loopt. We kijken elkaar aan.
“Five, six, seven, eight.”

Two minutes to showtime. We bewegen ons de vloer op. We stellen ons tegenover elkaar op. De muziek start. De zenuwen zijn weg. Five, six seven eight.
We knallen. De show swingt, spettert. Anouk en ik lachen naar elkaar. Alles lukt. We kijken elkaar in de ogen, we vertragen en dan die ene maat waarin onze lichamen bevriezen. Arrogantie met een volledige overgave van Anouk. Ik hoor het publiek stil zijn. Anouk kijkt mij gepassioneerd aan. De dans gaat verder. We draaien samen, ik draai alleen, draai door, en nog een keer, tot ik niet verder kan. Onze gezichten heel dicht bij elkaar. Een halve maat rust. We hebben een smile naar elkaar. We zouden elkaar nu kunnen kussen. Verwacht het publiek dit ook? Net op tijd draai ik weer terug en terug.
Het publiek is wild. Wij vallen elkaar om de nek; blije en trotse dansers. Ik kan het gevoel niet onder woorden brengen. Wat een kick, wat een sensatie. We willen de dansvloer af, even alleen met onszelf zijn. Genieten. Maar het mag nog niet. We moeten blijven staan. Het applaus zwelt opnieuw aan. Dan mogen we 'eindelijk' weg. Fantastisch: ongeloof, trots, enthousiasme. Ik ben weer, of nog steeds, hyper. We lachen, we zijn gelukkig. Ik omhels Anouk. Haar vriendje kijkt onbewogen toe.

vrijdag 23 maart 2007

Zij in Mij - Hoofdstuk 2 & Hoofdstuk 3

Hoofdstuk 2

Mijn moeder hield natuurlijk wel van mij, zoals een moeder van haar kind houdt. Maar ze haatte de hele wereld, teleurgesteld in alles en iedereen om haar heen. Ook was ze regelmatig onredelijk boos op mij. Hield ik echt wel van haar? Op een zeker moment beslist niet meer. Maar dat kon toch niet, dat mocht toch niet. “Eert uw vader en uw moeder.” Nou leuk bedacht. Een mooie vrijbrief voor alle vaders en moeders om de jeugd van hun kinderen te vernielen. Hoe kun je mensen eren die zo vaak laten zien dat ze geen enkel respect voor elkaar hebben, geen respect voor zichzelf hebben, geen respect voor jou hebben. God, ja God jij, waar was jij? God, wat was ik verloren, eenzaam, alleen. Slechts samen met het schuldgevoel dat ik mijn ouders zoveel verdriet bezorgde. Slechte cijfers op school, spijbelen, drop out. Hé, sinds wanneer zijn kinderen verantwoordelijk voor het geluk van hun pa en ma? Dit mag je niet doen, dat moet juist wel. Alleen maar voor hun geluk?

Ik nam geen vriendjes meer mee naar huis. Snoep, limonade, speelgoed genoeg. Alsof het daarom ging. Afwezigheid van warmte, aanwezigheid van angst. Angst voor haar boosheid.

Niet over praten buiten de deur, niet met je vriendjes, niet op school. Dat doe je niet, dat mocht je niet. Dat is niet fatsoenlijk: je hangt de vuile was niet buiten, je verbergt alles achter een façade van keurigheid. Maar wel die schaamte. Schaamte wanneer je weer niet naar huis durfde, angst voor die ruzies. Schaamte als je als bang huilend jongetje door hem de donkere nacht ingestuurd werd om vanuit een telefooncel een dokter te bellen. Schaamte als zij dan weer plat gespoten was. Schaamte als hij de volgende ochtend met een blauw oog weer naar zijn werk ging. Schaamte als je dan toch bij de decaan op school in tranen je verhaal vertelde. Was dit verdriet, waren dit tranen van boosheid? Was dit mijn wraak? Niet naar huis durven gaan, maar wel bij een vriendje vertellen wat een monster zij eigenlijk is. Te horen krijgen dat het niet erg is dat je het op school en bij je vriendjes hebt verteld. Maar ook, dat je dat in het vervolg maar niet meer moet doen. Want je moet van haar houden, zij kan het ook niet helpen. Eert uw vader en uw moeder. Eert uw lafaard en uw monster. Ik voel me verlaten, dus verlaat ik hun.

Ach, het is toch nog goed gekomen. Een aantal jaren later ontmoet ik Leonie. Met haar heb ik een goed, liefdevol, comfortabel leventje. We pikken allebei weer een studie op, wonen groots, het ontbreekt ons aan niets. Maar ook daar komt de klad in. Ik voel me door haar verlaten, dus ik verlaat haar. Zo gaat het daarna min of meer met Francien hetzelfde.

Met Jilla is het anders. Zij verlaat mij. Niet opeens, maar definitief toch plotseling. Ik had er geen rol, ik had er zelf niets over te zeggen, mijn mening deed er niet toe. Uit, afgelopen. Aangekondigd door een faxje, acht regels, en een daarop volgend telefoongesprekje van drie minuten. Het kwam niet meer goed. Weer datzelfde alles overheersende gevoel totaal alleen te zijn. Niemand meer die mij in de armen sloot. Geen vrienden om me heen. Telefoontjes die niet werden beantwoord, telefoontjes die niet kwamen, telefoons die niet werkten. Een werksetting die vooral conflicten kende, een woonsituatie om te huilen. Totale eenzaamheid. Afgesloten van mijzelf en de rest van de wereld zat ik daar in dat verre land. Steeds weer opnieuw een vergeefse gang naar de telefooncel. Een vergeefse blik op de fax. Alleen op deze wereld.

Ik bevond mij in een prachtig land met mooie vrouwen en interessante mannen. Heel soms zag ik dit alles, meestal zagen mijn ogen een grote grijze grauwheid met in het midden daarvan een kapotte telefoon. Ik kende dit land zoveel beter, nu was alles bedekt met een sluier van tranen.

Depressies, medicijnen, therapie. Anderhalf jaar later gaat de weg weer omhoog. Een baan, vrienden en voorzichtig weer een vriendinnetje. De baan blijft nog even, de vriendenkring selecteert zich uit, het vriendinnetje vertrekt. Allemaal oké. En dan wandelt zij mijn leven in: verleid worden, gedumpt worden, opnieuw verleid, opnieuw gedumpt. Waarom liet ik dit monster niet los. De lafaard die ik was. Waarom smachtte ik naar haar telefoontjes, naar haar berichtjes. "Laat gaan, doe dit jezelf niet aan." Heerlijke warme nachten, grauwe kille ochtenden. Maar ik deed het mijzelf wel aan. Totdat haar rationalisaties van haar door mij onbegrepen stemmingswisselingen mij echt de strot uit kwamen. Rationalisaties waardoor zijzelf buiten schot bleef. “Ik hou wel van je, maar ik kan dit ook niet helpen, want…”

Laat maar. Deur dicht. Maar toch. Ik gleed weer af, weer een jaartje therapie en als afsluiting hiervan verhuis ik een paar maanden naar Chablan. Nog even de laatste restjes opruimen, het laatste obstakel naar de rest van mijn leven overbruggen.

In dat jaar ruilde ik mijn vriendinnetjes in voor een andere liefde. Door deze liefde ontdekte ik een nieuwe wereld waarin ik kennismaakte met een hele groep andere mannen en vrouwen. Van vele van deze mannen en vrouwen liggen hun roots in landen buiten Nederland, buiten Europa. Het voelde na mijn jarenlange verblijf op meerdere de continenten als thuis­komen. Ik kwam met deze mensen in een scene terecht waarin men gewoon aardig is voor elkaar, een sfeer waarin lijfelijk contact geaccepteerd is, vanzelfsprekend is, nood­zakelijk is, maar niet, tenminste noodzakelijkerwijs niet, leidt tot meer. Durf met me te dansen, durf me aan te raken, sla je arm om me heen, lach naar me en laat je leiden door de muziek, het ritme, de dans. Dat zijn de enige voorwaarden die in deze wereld gelden. Geen aantrekken en afstoten, of nog erger, verleid en gedumpt worden, op basis van hormonen. Wel een speels verleiden op het ritme van de muziek en lichamen die elkaar volgen op de melodie van de dans. Zeker, ik heb in het begin van mijn ontdekkingsreis in deze voor mij nieuwe wereld van de dans wel eens de hormonen en het ritme van de muziek met elkaar vermengd. Dit leidde dan het einde van de dansrelatie in. Gelukkig bracht dit nooit een crisis teweeg in mijn liefdesrelatie met de dans zelf. In tegendeel, het dansvirus besmette mij, kreeg mij helemaal te pakken, bleek ongeneeslijk. Ik zocht ook geen genezing voor deze besmet­ting, ik gaf mij er finaal aan over. Als een drug beheerste salsa meer en meer mijn leven.

Ik maakte plezier; ik hield van het multi culti sfeertje, ik hield van de muziek, ik hield van het in beweging zijn, ik hield van het on­schuldige lijfelijke contact met mijn danspartners, ik hield van de warme aandacht die ik kreeg. Zeker in tijden van depressie zorgde de dans ervoor dat ik niet in eindeloze diepten verdronk. Ik hoefde niet verliefd te worden om toch ontelbare armen om mij heen te voelen, om ontelbare kussen op mijn wangen te krijgen, om onmetelijk plezier te maken. Ik voelde me niet meer alleen. Zelf hoefde ik ook geen diepere verplichtingen aan te gaan.

Ik had de nodige salsa cd-tjes meegenomen naar Chablan. De cd speler heeft ze maar een enkele keer gezien. Het samen plezier maken, het samen bij een klus de schouders er onder zetten, het samen koken, het samen eten, de stoeipartijtjes in het zwembad, het samen lachen en huilen, een arm over je schouder krijgen, dit alles maakte de salsa overbodig.

Hoofdstuk 3

Welke salsa moet Klaas dansen? Welk dal heeft hij te overbruggen naar Fanlac? Wie, wat, zoekt hij daar? We kunnen er vanavond toch zo even met de auto naar toe rijden? Ik schep verder in de blubber. Klaas loopt weer een volle kruiwagen, opnieuw een centimeter dichter bij Fanlac.

Het schiet ineens door mij heen en ik vraag het Klaas nogal abrupt: “Denk jij ook niet Klaas, dat je eerst een hoop bagger moet ruimen voor je nieuwe bruggen kunt slaan?” “Ja, wat denk je dan dat wij aan het doen zijn?” “Ja, maar ik bedoel, dat je…” “Ik weet wat je bedoelt Bertho. Dat is precies waar jij hier al die weken al mee bezig bent en dat is precies wat ik nu aan het doen ben.”

Klaas springt bij mij in de bak. De modder spettert om mijn oren. Ik reageer niet. Klaas begint als een dolle te scheppen. Al gebarend maakt hij mij duidelijk dat ik nu de volle kruiwagen weg moet rijden. Geschrokken door deze stille uitbarsting van machteloze boosheid houd ik mijn mond en zorg ik ervoor dat we weer een klein stukje verder komen richting Fanlac.

Ik loop naar ons bankje. Ik doe mijn bezwete T-shirt uit en rol een sigaret. Het zweet stroomt van mijn lijf, reinigt mij van binnen, zwarte vegen achterlatend op mijn borst en armen. Ik neem een slok water en denk aan al het werk hier. Hoeveel bagger en andere rotzooi heb ik hier de afgelopen weken al niet opgeruimd. Letterlijk en figuurlijk. Ik voel me goed, in ieder geval al een stuk beter. De muren die Timo en ik samen gesloopt hebben. Ik heb nog nooit zoveel lol beleefd aan het afbreken van muren. Maar ook hoeveel mooie dingen heb ik hier al niet gebouwd? Hoeveel honderd meter kastenwand hebben Bard en ik niet getimmerd? Hoeveel tafels hebben Myrthe en ik niet geschuurd en geschilderd? De ook serieuze gesprekken aan tafel of staand op de kasteelmuur, de nachtelijke diepgang met Timo samen zittend in een raamopening van zijn torenkamer. De nachten buiten, te warm om in de kamers te kunnen slapen, die we allen half slapend, half pratend, soms knuffelend doorbrachten op de aaneengesloten rij matrassen door ons allen neergelegd in de tuin.

Klaas komt naast me zitten. Hij begint te praten, vertelt, lacht, stottert, huilt. Een stortvloed, ik kan er geen touw aan vastknopen. Is niet erg. Hij praat. Triest. Maar ik voel me intens blij dat hij durft te vertellen. Als zweet je van binnenuit reinigt, reinigen tranen zeker. Klaas z’n gezicht is bijna zwart, bedekt met dikke strepen modder, pijnen komen naar buiten, zijn hart krijgt lucht.

Ik zie Luppo aan komen lopen. Hij is alleen. Ik besef dat het lunchtijd is. Luppo snapt wat er tussen ons gebeurt en blijft op een afstandje staan. Dan gaat hij, zonder iets te zeggen, zitten op de grond en kijkt richting Fanlac. Klaas praat verder en verder. Na een poosje is hij stil. Luppo merkt dat, staat op en komt naar ons toe. Klaas ziet Luppo nu ook en slaakt een diepe zucht.

Luppo geeft Klaas zijn waterfles. “Kom jongen, maak je gezicht maar schoon, we gaan lunchen. Het schiet al op hè, Fanlac is alweer wat dichterbij gekomen. Het is mooi hier.”

Zwijgend lopen we met z’n drieën terug naar huis. De stilte van het bos troost ons verdriet, het groen van de bladeren bedekt ons met rust, de zon verwarmt ons van binnen. De geluiden van het kasteel komen langzaam dichterbij.

’s Avonds rijden Klaas en ik naar Fanlac. Aan de rand van het dorpje zien we Chablan liggen. Samen stellen we vast dat we met ons bouwplan toch wel een hele afstand hebben te overbruggen. We rijden door naar Montignac, naar mijn favoriete bar. Het bevalt Klaas er wel. De weken daaropvolgend zullen we er samen nog meerdere avonden doorbrengen.

Ons werk vordert. Na twee dagen hebben we de bak uitgegraven. We beginnen dan aan de geul. Onze schoppen stoten steeds weer op stenen in de blubber. Elke klap doet pijn aan onze schouders. We rusten regelmatig. Onze gesprekken gaan verder. Langzamerhand kan ik mij meer en meer een voorstelling van Klaas’ leven maken. Een leven met ups en downs: vrouwen, drugs, rock&roll, detentie, werkloosheid. Steeds als Klaas denkt dat hij zijn leven weer op de rit krijgt loopt het weer fout. Steeds weer verloren liefdes als katalysator voor de shit die hij dan weer uithaalt. Wat is dat toch bij ons mannen. Maar nu lijkt er een soort ommekeer te komen. Weer liefdesverdriet nu. Maar geen nieuwe shit: zijn baan willen behouden, privé zo snel mogelijk orde op zaken stellen, zijn huis zijn thuis maken, simpelweg gelukkig willen zijn. We ontdekken samen de parallellen in ons beider leven.

Het is nu de vierde ochtend dat Klaas en ik het bos in lopen, richting bron. We hebben goede zin. We zijn de vorige avond weer naar Montignac gereden. Fanlac hebben we niet meer bezocht. In ‘onze’ bar hebben we leuke mensen ontmoet. Ze zijn erg nieuwsgierig naar Chablan, toch niet helemaal begrijpend wat daar allemaal gebeurt. Waarom ben je daar, wat doe je er? Niet voor je werk betaald worden, maar als beloning daarvoor aan jezelf kunnen werken? Raar.

Vandaag de laatste klus. De bron zelf nemen we onder handen. Op een plek in de bergwand sijpelt water naar buiten. Dit sijpelende water heeft een soort kom uitgesleten in de wand. Het water wordt hier in opgevangen. We maken de kom schoon, ontdoen haar van modder en andere rommel. Een centimeter of twintig onder de bovenrand van de kom zit een zo goed als dichtgeslibde opening. Met onze vingers halen we voorzichtig de smurrie er uit. Onze uitgelaten stemming verstilt. Voor onze ogen, rondom onze vingers, zien we iets moois tevoorschijn komen. Gladde steen, door het water geslepen tot een verticale spleet, bovenaan iets spits, naar onderen toe wijder uitlopend, meer rond. We kijken elkaar aan, wat een prachtige vulva, verbazing, betovering.

Langzaam komen we weer terug op aarde. Over en weer vertellen we stoere verhalen over de door ons genomen vagina’s. De oerwouden die we soms moesten doorploegen, de pornostreepjes die we bevoeld hebben, de kale kutjes die we likten. Maar dit is toch wel de mooiste kut die we ooit gezien hebben.

We ruimen de troep op, we willen een mooie plek achterlaten. Met de hark trekken we de laatste rommel richting Fanlac. We hebben het niet meer over onze brug over het dal. De gereedschappen leggen we in de kruiwagen en lopen terug naar het kasteel. In een jolige bui komen we aan. We maken alles schoon en spoelen de kruiwagen uit.

Tijd om mijzelf schoon te wassen. Ik heb in weken niet zo heerlijk gedoucht. Ik kleed me weer aan, frisse kleren, een herboren gevoel. Opnieuw een klus geklaard. En wat voor klus. Op het terrein kom ik Klaas weer tegen. Samen zoeken we Judith en Joris op, daarna lopen we naar Luppo en Anna. We vertellen over onze prachtige ontdekking.

Het avondeten verloopt in een vrolijke sfeer. Samen doen Klaas en ik Timo bijna vergeten. Sommige dames zijn niet zo gecharmeerd van onze interpretatie van de opening in de bron. Suzanne is wel heel erg nieuwsgierig. Ik durf haar niet te vragen of zij zich scheert.

Na het eten komen Judith en Luppo bij ons zitten. Judith stelt voor dat we voordat het donker wordt met z’n allen naar de bron lopen. “Laten we straks allemaal bij de bron gaan kijken. Bertho en Klaas hebben het er op zitten. Ze zijn er zelf zo enthousiast over”. Suzanne springt over eind. “Ja, ik ga mee. We gaan allemaal.” Haar enthousiasme werkt aanstekelijk. Gelukkig ook bij de dames die onder het eten mij en Klaas afkeurende blikken zonden.

Klaas, weer helemaal de rustige, wat norse man van een viertal dagen geleden: “Ja goed, maar eerst afwassen.” Ik houd voor de verandering eens mijn mond en kijk alleen de groep rond. Suzanne’s blik kruist de mijne. Langer dan noodzakelijk houden onze ogen onze blikken gevangen.

Een uurtje later gaat de stoet op weg het bos in. Ook Joris is er nu bij. We hebben wijn meegenomen. Het wordt een bijzondere bijeenkomst, een dolle boel. Fantasieën waarin verleide ridders en ontmaagde bosnimfen de hoofdrol spelen worden hardop uitgesproken. Iedereen doet mee, ook alle meiden. Judith krijgt visioenen over theatervoorstellingen rondom de bron.

Ik zit op ‘mijn’ bankje. Suzanne vlijt zich tegen mij aan. “Bertho wil je mijn kutje likken?” “Alleen maar als zij minstens zo mooi is als de bron.” “Zeker weten, kom het maar ontdekken.” Ze kust mijn wang. Dan staat zij langzaam op en trekt mij mee. Samen lopen we het bos in. Haar belofte komt uit, haar woorden zijn waar. Ik maak haar mijn bosnimf, zij mij haar ridder. Haar climax is mijn beloning. Over mijn gezicht stroomt heerlijke nectar. Gulzig slik ik haar sappen. Dan duwt zij mij achterover, langzaam sluit haar bron zich om mij heen.

Na een uurtje gaan we terug naar de groep. Heeft iemand ons gemist? Klaas staat bij de bron. Hij vouwt zijn handen als een kom om de opening, brengt zijn handen naar zijn mond, ziet mij kijken, en drinkt gelukzalig het klare water. Suzanne en ik besluiten in het weekend een lange wandeling te gaan maken, richting Fanlac. Tot die tijd zie ik haar buiten de gemeenschappelijke maaltijden om nauwelijks meer. Na het weekend vertrekt zij weer naar Nederland.

Ook ik krijg zin om zo langzamerhand weer huiswaarts te keren, thuis te komen. Nog een week. Het is goed zo. Een paar dagen na Suzanne vertrekt Klaas. Ik breng hem naar Bordeaux. Hij vliegt terug naar Amsterdam. We nemen vlak voor vertrek met een stevige omhelzing afscheid van elkaar. Wensen elkaar geluk. We weten beiden wat dit geluk voor ons in zal houden. Maanden later zoek ik hem op. Klaas gaat goed; hij heeft alles aardig op een rijtje en is happy. Suzanne heb ik nooit meer gezien.

Mijn vertrek nadert ook. Er komen het weekend nieuwe mensen. Het is goed dat ik ga. Ik heb ook even geen zin meer in nieuwe ontmoetingen. Na mijn aankomst samen met Myrthe, twee maanden geleden, rij ik nu alleen terug. Een lieve meid, die Myrthe. Met Timo een leuk stel samen. Fijn dat ik Timo heb leren kennen. Wel apart, deze nieuwe gedachten. Geen jaloezie, geen verlating, geen binding. Alleen onderweg, ik heb er zin in, alleen met mijzelf, geen mannen, geen vrouwen om mij heen. Alleen, maar niet verlaten, alleen maar niet eenzaam. Ik heb mijzelf en daarmee ben ik blij.

Dat voelde zo goed. Op deze basis wilde ik mijn leven weer opbouwen. Wat maakte dat dit gevoel bezweek? Waarom drukte het leven als een te zware last mijn fundament uiteen? Waardoor zag ik niet dat de bron weer dichtslibde. Waarom schepte ik niet op tijd deze bagger in kruiwagens om haar opnieuw van mij af te storten? Ben ik zo teleurgesteld in de bron, dat ik haar water niet meer wil proeven? Ontgoocheld omdat het water aarde met haar meeneemt en transformeert tot bagger. Gedesillusioneerd, omdat het water het leven laat ontkiemen om het daarna te bedekken met een laag smurrie.

Twee jaar later is zij gesprongen, vanaf een bergwand het water in. Had zij geen blijheid meer in zichzelf? Ik zal het nooit weten. Ze vonden een briefje in haar tent: “Hoe kan ik jou liefde geven als ik voor mijzelf geen liefde voel? Hoe kunnen wij gelukkig zijn als ik zelf niet gelukkig ben?”

Zij sleurde mij mee in haar val, maar ik hield mijn hoofd boven water. Nog net. Was dit briefje wel aan mij gericht? Ik wilde haar geen liefde geven, ik wilde geen liefde van haar ontvangen. Stond mijn liefde voor de salsa mijn overgave aan de liefde voor deze vrouw in de weg? Het was voor mij com­fortabel het bij de salsa te laten, bij een muzikale flirt, een kus op de wang, een innige verstrengeling die stopte waar de muziek eindigde. Geen angst voor afstoten, geen angst gedumpt te worden. Ik wilde mijn andere salsavriendinnen niet verliezen: volgend muziekje, volgende dans­partner. Ik mocht haar graag, ik vond haar een lieve vrouw, maar of ik meer wilde dan slechts de salsa met haar dansen? Ik was er niet uit. Ik voelde me aangetrokken tot haar, ik kreeg energie van haar. “Laat me er over nadenken wat ik echt voor je voel. Ik kan nu nog niet zeggen of wij straks na jouw vakantie samen zullen zijn.”

Op 29 maart, de verjaardag van mijn zoon Igor, volgt hoofdstuk 4. Hoofdstuk 4 is het eerste hoofdstuk uit Deel 2: Hitte - Verkoeling - Geborgenheid


vrijdag 16 maart 2007

Zij in Mij - Hoofdstuk 1, vervolg

Je bent er erg aan toe, als je zo over bosnimfen denkt. Zonder nog iets te zeggen gaan we weer aan de slag. Door mijn hoofd flitsen beelden van hele en halve liefdes, korte en lange romances, geluk en verdriet. Hoewel de gedachtes op zichzelf somber zijn, maken ze me niet ongelukkig.

Na een poosje denk ik aan Timo, hoe wij, als een stel gekken, het ene na het andere karwei klaarden. Keihard werkend, maar wat een lol. Wat een energie. Timo prettig gestoord. ADHD in optima forma? Het lijkt er wel op. Bewegelijk, springend. Als een kind zo blij met weer een omgekapte boom, een gesloopte muur, een gemaaid gazon. Praten, praten, gierend van het lachen om alles en niets. Wij waren samen niet te houden. Ook wel eens te vermoeiend voor de anderen aan de eettafel. Zacht of hard gekookte eitjes, gebakken of gestoomde vis, overal zit wel een verhaal bij.
Bij Klaas zit voorlopig niks.
Timo is voor bijna alles te porren. Niet voor een suffe wandeling, niet voor een rustige tocht met de mountainbike over asfaltwegen. Wel voor een wilde zwempartij. Midden in de nacht boomstammen stapelen? Geen probleem, doen!

Klaas werkt gestaag en rustig verder. Hij komt met het lumineuze idee om de bovenlaag van de vers gestorte blubber te verstevigen met takken. Dit voorkomt dat de kruiwagen vast komt te zitten in de zuigende modder. Vanaf het punt waar we de kruiwagens storten kijken we het dal in. Verder weg, aan de overkant, ligt Fanlac. Met elke kruiwagen komt Fanlac een piepklein stukje dichterbij.

“Bertho, ken jij dat dorpje daar ginds. Zullen we er vanavond een kijkje nemen?”
Ik ben stom verbaasd over deze vriendschappelijke toenadering.
“Is goed, doen we. Na het eten?”
Ik krijg geen reactie meer. Dus het zal wel na het eten zijn.

Op het punt waar wij vermoeden dat de doorlaat zit naar het beekje, hebben wij de bodem bereikt. Een centimeter of zestig diep. We stoppen voor een korte pauze.
Zwijgend zitten we weer naast elkaar op het bankje. Ik sta op, kijk wat om me heen.

“Mijn vriendin, of eigenlijk mijn ex, nou ja, ik weet niet of ze mijn ex is.”
De stem houdt op. Ik ga weer zachtjes zitten en wacht op wat komen gaat. Na een poosje vervolgt Klaas zijn verhaal. Ik begrijp aan zijn intonatie dat hij mij soms een vraag stelt. Maar voordat ik kan antwoorden, gaat Klaas verder. Het verhaal is triest, dat is wat ik begrijp. Maar echt begrijpen wat hij vertelt? Nee, hoe ik ook mijn best doe. Zijn ex die in zijn huis woont en hij die bij zijn vriendin woont. Ex en zijn vrienden zijn niet dezelfde persoon, ex en vriendin zijn begrippen die Klaas ook door elkaar gebruikt. Ik besluit om het allemaal niet te hoeven bevatten, ik hoor hem alleen maar aan. Over zijn werk waar zijn vriendin (of is het zijn ex?) ook werkt. Ik luister naar werk en toch werkloos zijn, naar bij zijn vriendin wonen en toch dakloos zijn. Geleidelijk maak ik mij, ondanks dat ik niet alles begrijp, een beeld van zijn worsteling met vrouwen. Onder de volle zon krijg ik het koud bij het gevoel van herkenning.

Judith en Luppo staan opeens naast ons. Ik heb ze niet horen aankomen. Klaas ook niet? Zijn we beiden zo opgeslokt door onze retrospectieve gedachten dat we ons afgesloten hebben voor de wereld om ons heen?
“Zo mannen, hard aan het werk?”

Ik voel me betrapt, rokend en zittend op het bankje. Waarom toch? Het zijn geen bazen, ik werk hier hard, we doen het vrijwillig. Goed, het loon is in natura: gratis overnachting en volpension. Maar hier maken we ons eigen tempo, doen we wat we prettig vinden, wat we aan kunnen. Er zijn regels. Die ervaar ik als vanzelfsprekend: gezamenlijk ontbijt om half acht, daarna de ochtend vergadering, de gezamenlijke lunches en diners. Je doet de klus waar je “ja” tegen hebt gezegd. Een andere mooie regel is dat er stilte is waar jij of de ander stilte wilt. Zo hebben Timo en ik wel eens de woonkamer moeten verlaten. Een mooie regel is ook dat je op zaterdag en zondag je eigen gang gaat: met Myrthe een weekend naar de kust, met Timo uren dollen in het zwembad, met een groepje de toerist uithangen in een naburig stadje.

Judith draagt koffiekannen mee. Daar hebben we wel zin in, wakker geschud uit onze overpeinzingen. Luppo heeft een bosmaaier over zijn schouder hangen en sjouwt een extra jerrycan benzine mee.
Hij maakt zich toch wat zorgen over onze zware klus, de zon die steeds hoger kruipt, de temperaturen stijgend naar recordhoogten.
“Jongens, doe rustig aan, neem jullie tijd. Regelmatig stoppen, en veel water drinken. Heb trouwens net een telefoontje gehad van Timo. Hij is een doos met cd’s vergeten. Vanochtend vroeg hebben Myrthe en Timo Parijs bereikt en rijden nu rondjes rond de Arc de Triomphe.”

Ze rijden in een oude, fel beschilderde, open Eend door Frankrijk. Op de zijkanten staat de tekst “Follow that Duck.” Of de Fransen deze zin begrijpen? Ik heb zo mijn twijfels. Daar waar normaal gesproken de achterbank in een auto gemonteerd is heeft Timo twee immens grote luidsprekers staan. Wat de Fransen wel zullen begrijpen zijn de chansons die uit die speakers knallen. “Pour moi la vie va commencer…” Ik zie ze rijden over de Champs d’Elyssee. Zo krijgt Timo dan toch een hele stoet achter zich aan. Myrthe is trots dat zij dit avontuur met hem mee mag maken. Waarschijnlijk staat zij, als een ware koningin boven het dak uitstekend, op haar stoel te zwaaien naar haar publiek.

Dan hoor ik Klaas plotseling, heel nuchter, zeggen:
“We bouwen een brug naar Fanlac. We storten de modder daar neer. Volgend jaar heb­ben we een directe verbinding over het dal.”
“Dat is mooi”, antwoord Luppo, “we kunnen dan een aansluiting maken naar alle wandelroutes die in Fanlac samen komen.”
Serieus reagerend gaat Klaas verder:
“Dat is een goed idee, de naam voor de route wordt Nimfenpad”
“Goed, dan hebben we er een nieuwe klus bij. Er moeten bordjes geschilderd worden voor de bewegwijzering.”

Luppo is altijd blij met een nieuw bedachte klus. Maar ik denk dat ik gek wordt. Is dit het Timo virus, deze onzinrollen waren toch voorbehouden aan Timo en mij? De wereld wordt hier op zijn kop gezet. Ik ben opeens toeschouwer. Ik schrijf het verhaal niet meer, speel er niet in mee, sta er naast en kijk toe.

“Luppo, ik ga door naar de anderen, die willen ook vast koffie.”
Maar Luppo hoort nauwelijks wat Judith zegt. Hij is te veel in beslag genomen door het gesprek met Klaas. Hij babbelt verder over het Nimfenpad en rolt nog een shagje.

Ik ga aan de slag. Pak de schop en stap met m’n laarzen de blubber in. De kruiwagen raakt vol. Terwijl hij door praat met Klaas loopt Luppo naar de volle kruiwagen en stort de inhoud richting Fanlac. Al weer een paar centimeter van de nieuwe wandelroute gerealiseerd. Nog tientallen kilometers te gaan.

Als je maar gelooft in je dromen, als je maar gelooft in je eigen kracht, dan kun je bergen verzetten, dalen overbruggen. Maar hoe realistisch is dit?
Een paar kilometer verderop is een groepje bezig een oud bospad weer begaanbaar te maken. Een kilometer lang, een realistische klus, te doen in een paar dagen. Heel soms horen we hier bij de bron flarden van het lawaai van een kettingzaag. Luppo gaat straks het struikgewas te lijf met zijn bosmaaier.
Welke dalen wil ik overbruggen, hoe is het met mijn eigen kracht. Ik denk nu terug aan de sessies met mijn psychologe. Een maand of acht geleden zijn we begonnen. Het was een worsteling. Een gevecht met mijzelf, een gevecht met mijn moeder, nu bijna een jaar geleden aangewakkerd door haar; het intense verlangen naar vriendschap, het gemis aan intimiteit. Het er in willen kruipen.

Hoofdstuk 2 wordt op vrijdagochtend 23 maart op deze site geplaatst.

Verantwoording en dank
Graag wil ik iedereen bedanken die op welke manier dan ook gereageerd heeft op het voorgaande eerste deel van hoofdstuk 1 in deze blog. Vooral, zonder anderen te kort te willen doen, gaat mijn dank uit naar Heike en Nien en Anneloes die hun reactie onder aan deze blog of op Hyves aan de openbaarheid hebben prijsgegeven.
Op eerdere plekken en andere plaatsen heb ik met enige regelmaat korte verhaaltjes gepubliceerd. Soms in opdracht van anderen, soms op eigen initiatief. Het is voor het eerst dat ik een roman geschreven heb. Ik heb lang geaarzeld om (een deel van) de inhoud van de roman voor iedereen toegankelijk te maken. Uiteindelijk is het de wens van elke schrijver zijn boek te laten uitgeven. Maar is het goed genoeg? Hoe lezen anderen het? Wordt mijn geesteskind de grond in gerecenseerd? En daarmee ikzelf? Of zijn de reacties misschien wel zo bemoedigend dat ik het aandurf met mijn manuscript de uitgeverswereld binnen te stappen.
Ik heb enig speurwerk gedaan binnen deze wereld. Ik zal de lezer hier niet vermoeien met de harde en teleurstellende ervaringen hierbinnen opgedaan. En dan ging het nog niet eens over het manuscript zelf.
De eerste ideeën voor deze roman ontstonden najaar 2003. De lijnen voor het verhaal heb ik in 2004 uitgezet. Daarna heeft het nog tot eind 2005 geduurd voordat ik ook daadwerkelijk, maar aarzelend, met schrijven begonnen ben. Van februari tot juli 2006 heb ik er keihard aangewerkt. Het resultaat daarvan wacht nu alweer geruime tijd op het vervolmaken. Een paar stukken wil ik nog herschrijven. Het laatste deel en daarmee het einde van het verhaal bestaat tot nu toe nog enkel uit de grote lijn in mijn hoofd uitgezet. Deze lijn is al wel hier en daar met notities ingevuld.
Voorlopig ga ik door met het regelmatig in deze blog delen uit mijn roman te publiceren. Uiteraard niet het complete verhaal. Als de reacties overwegend positief zijn en blijven ga ik in de zomer nog terug naar de plek waar de voedingsbodem ligt voor deze roman. In het verhaal wordt deze plek aangeduid met Château Chablan in Frankrijk. Een onwijs gave plek voor iedereen die inspiratie wil op doen voor zijn spirituele missie. Het laatste redigeren zal daar plaatsvinden. Mijn vurige wens is dat daarna iedereen mag kennismaken met de complete roman.
Een aantal mij bereikte vragen gaan over het autobiografisch karakter van het boek. Mijn antwoord daarop is steevast: “Elke schrijver legt iets - of meer - van zichzelf bloot in zijn roman. In mijn verhaal is dit niet anders.”

Robert Koekkoek


Zij in Mij - Hoofdstuk 1 - eerste deel

Op een stille plek accepteer ik dat zij voorbij gaat.
Een gewijde deur, voor mij gesloten, geen stap er achter.
Een heilig mysterie brengt een niet te omsluiten verdriet teweeg.

Mijn hart stroomt over, gevoelens van pijn achterlatend.
Ik weet hoe het leven leeft. Ik weet dat energie nooit uitsterft,
noch afneemt. Ik weet dat de geest doorgaat, zijn weg vervolgt.
Ook al weet ik al deze dingen diep van binnen in mijzelf,
mijn hart breekt, mijn hart doet pijn. De kostbare schat,
in haar ogen verborgen, zal ik nooit meer zien.
Ook al doe ik nog zo mijn best.
Geen kans meer haar wereld in haar ogenblauw te ontdekken.


Hoofdstuk 1

Voor de wekker aan de beurt is ben ik al wakker, nog geen half zeven. De ochtendnevel trekt op, vogels starten hun ochtend serenade. Ik zet een cd op, zachtjes, ik wil niemand wakker maken. Even later loop ik mijn zolderkamer uit, de gammele wenteltrap af. Een verdieping lager, links en rechts langs een lange gang, zijn de gastenkamers. Grote, weelderige ruimtes. Hier zijn ook de douches. Het laatste restje slaap spoel ik van mij af en ik kleed mij aan.
Vandaag gaan we het bos in, naar de bron. Ik besluit mijn weg naar buiten niet door het château te nemen. Ik ga buiten om, de roestige brandtrap af. Ik kijk om me heen. Geniet nu al van de mooie dag die komen gaat. Ik steek dwars het gazon van de binnenplaats over, kort mijn blik omhoog gewend naar de torenkamer. Timo en Myrthe, gisteravond zijn ze vertrokken, adressen en goede herinneringen achterlatend. Ik ben weer verbaasd over de afwezigheid van jaloezie.
Links van me ligt het zwembad, nog geen zin. Vanavond na gedane arbeid laat ik het warme water mijn pijnlijke spieren masseren. Ik ga de volgende trap af naar beneden. Over de afbrok­kelende kasteelmuren neem ik opnieuw het vergezicht in mij op. Door onze tuin loop ik naar onze woonkamer. Ik ben de eerste. Binnen is het dankzij de dikke muren heerlijk koel. Heb nu geen zin om de ontbijttafel buiten te dekken. Ik ga binnen aan de slag. Ik haal het brood uit de bakmachines, zet liters koffie en thee, zet de borden en bekers op de lange eettafel en verplaats de inhoud van de koelkast naar de tafel.

Langzamerhand komt iedereen binnen. Fijne mensen, ieder zo met z’n eigen verhaal. Ik heb ze allemaal even lief. Als laatste komt Klaas, slaperig om zich heen kijkend, een nauwelijks verstaanbaar goedemorgen mompelend. Sommigen zitten woordeloos hun ontbijt naar binnen te werken, anderen doen voorzichtige pogingen een gesprek te beginnen. Klaas is stil. Alles is stil na het vertrek van Timo.
Elk ontbijt, elke lunch, elk diner zal anders zijn.
Sommigen kijken mij aan:
“Bertho, breng eens leven in de brouwerij.”
Anderen bekijken mij met:
“Fijn zo, kunnen we rustig de nieuwe dag op ons in laten werken.”
Ik zelf? Ik weet het niet. Laat het maar een dag van bezinning worden, geen clownesk gedrag. In Frankrijk besef je pas echt dat afscheid nemen een beetje doodgaan is.

Op een stille plek sta ik op en ik kijk in het gezicht van droefheid. Eerst zal ik moeten treuren alvorens mijn hart weer geneest. Ik voel de misère in elke ademtocht. Alles in mij begrijpt dat zij niet meer terug komt. Ook al zie ik haar weer, je zult een ander zijn. Het weten dat energie niet uitsterft, dat de geest maar doorgaat, dat houdt mij ook nu overeind.
Het ontbijt loopt ten einde. We ruimen af. Luppo en Anna komen binnen, even daarna gevolgd door Judith. We missen Joris. Hij is de laatste tijd vaker afwezig; depressief in de zomer. Luppo start de ochtendvergadering; taken worden verdeeld, klussen van gisteren moeten worden afgemaakt, nieuwe klussen worden doorgenomen.
Mijn klus met Timo zit er op. Met Luppo hadden Klaas en ik al besproken dat wij in het bos de bron van zijn meters dikke modderlaag wilden ontdoen. Zwaar fysiek werk, maar ik heb er zin in. Klaas is nog steeds niet erg spraakzaam. Rust. Samen hardwerken, geen geouwehoer. Waarom hebben we voor deze klus gekozen?
Eigenlijk had ik de klus met Timo willen doen. Samen met hem opzoek naar de maagdelijke bosnimfen, badend en minnekozend in de eeuwenoude bron onder het groene bladerdek, verlicht door een enkele zonnestraal. Wij zouden ons laten verleiden, en onze eigen handen met het klare water in onschuld wassen.
Dit was het tafereel zoals Timo en ik dat voor ons zagen. Met Klaas zal het gewoon het weg­scheppen worden van tonnen modder uit een natuurstenen waterreservoir en het weer zicht­baar maken van de opening in de bergwand, waarachter de bron ontspringt. Geen romantiek, geen fantasie vandaag. Zwoegen en zweten.

We vullen de waterflessen, pakken een kruiwagen en zoeken onze gereedschappen bij elkaar: een paar schoppen, een houweel, hakmessen en een hark. Het bos aanharken?
Met Timo zou dit tot een hilarische discussie geleid hebben. Zwijgend gaan Klaas en ik op weg. We slaan het bospad in. Na een kilometer stopt Klaas. Tijd voor een shagje, zijn eerste vandaag. Ik neem een slok water. Het wordt bloedheet. De plek rond de bron is deels open, we zullen er weinig schaduw hebben. We gaan verder over het kronkelend pad, dan weer een stukje omhoog, dan weer omlaag. Waar het pad met een scherpe bocht links omlaag gaat moeten wij rechts een paadje omhoog. We banen ons een weg tussen struiken en overhangende takken. De kapmessen komen hier goed van pas.
Dan, toch nog vrij plotseling, komen wij bij de openplek. Linksachter is de bak met modder, rechtvoor ons bevindt zich de bron in een stenen wand, rechtsachter schuin omhoog lopend een pad naar het domein van de buurman. Het pad verdwijnt achter de vijf meter hoge rotswand De bron bevindt zich nagenoeg op de grens tussen de twee landerijen. Zou dit vroeger tot burenruzies hebben geleid? We zien een oud bankje staan en slepen het geval naar een beschaduwde plek.

We zetten ons op het bankje en houden ieder in stilte onze eigen ochtendvergadering. Hoe gaan we deze klus aanpakken? Zwijgend staan we allebei tegelijker tijd op en lopen naar de modderbak. Vanuit de bergwand loopt een soort geul naar de bak. Hartje zomer, al weken heeft het niet geregend. Toch zoekt een iel waterstroompje zijn weg door de modder, langs stenen, naar de bak en verdwijnt daar in de blubber. Aan het ene einde van de bak loopt de grond wat omhoog. We vermoeden dat daar ergens een opening moet zitten waardoor het water verder kan. Daarachter zien we de droge bedding van een beekje.
Ik doorbreek de stilte: “Waar beginnen we? Waar laten we de modder? Het is een idyllisch plekje, dus die blubber moet ergens heen zonder de idylle te verstoren.”
De bak is vier meter breed, bijna twaalf meter lang. “Heb je enig idee hoe diep die bak is?”, stel ik opnieuw een vraag.”
Nu krijg ik wel antwoord: “De diepte? Ik heb geen idee.”
“Hoeveel kruiwagens modder gaat dit worden?”
“Veel.”

Klaas is geen grote prater. Hij is er nu ongeveer een week. Aardige vent wel, maar ik krijg geen hoogte van hem. Wat beweegt hem? Hoe is hij hier terecht gekomen? De vele gesprekken die we uiteindelijk hebben gevoerd, de monologen die we hebben afgestoken, maakt dat we vier dagen aan het ploeteren zijn geweest. Was Klaas de zwijgzame Klaas gebleven, dan was de klus soepeltjes in drie dagen geklaard.

“Ja veel, dat kun je wel zeggen. Maar waar gaan we met de modder naar toe? Zonde van dit mooie plekje om die blubber maar zo om ons heen te gooien.”
“Links daar naast de bak”, is de door mij niet meer verwachte reactie. Klaas wijst de plek aan: een paar meter links van de droge bedding. “We storten de modder daar het dal in. Het is maar een metertje of vijf lopen en dan ziet niemand er meer wat van.”
Zo veel woorden achter elkaar, ik ben er verbaasd over.

Na een uurtje scheppen en kruien nemen we pauze. We zitten met een shagje op de lip op het bankje voor ons uit te staren. Als mijn shagje op is, doorbreek ik de stilte. Zowaar vol aandacht en met een grijns op zijn gezicht hoort hij mijn verhaal aan over mijn ontdekkingen met Timo hier op Chablan. Klaas vindt Timo een rare snuiter. Te druk. Wel luistert Klaas gewillig naar onze fantasie over badende bosnimfen. Het ontlokt hem zelfs de opmerkingen dat wij mannen altijd weer verleid worden door vrouwen. Hij vindt dat maar niks.
“Je wordt ook zo weer gedumpt, Bertho!”
Heb ik hier zin in? Desondanks reageer ik nogal plompverloren:
“Ben jij daarom hier?” “Ja, eh nee, toch wel. Eigenlijk om alles.”
Hij staat op en loopt naar de modderbak. Weg het idee van minnekozende nimfen.
“Alles?” probeer ik.
“Ja, alles.”
“En als er nu een bosnimf uit de modder opstijgt en jou wel ziet zitten?” vervolg ik tegen beter weten in.
“Ik duw haar terug onder de modder,” klinkt het mat.